• blad nr 20
  • 15-12-2012
  • auteur G. van der Mee 
  • Redactioneel

Eerste hulp bij tweede taal 

Het gaat te langzaam, deze kinderen hebben haast

Hoe breng je kleuters die nauwelijks Nederlands spreken zo snel mogelijk een redelijke woordenschat bij? De kleintjes hebben haast, want in groep 3 moeten ze zo’n 3000 woorden kennen. Onderzoeker Sylvia Bacchini denkt dat er met een verbeterde didactiek winst is te halen. “Woorden herhalen helpt. Liever twintig keer dan zeven keer. Zelfs een computeroefening van drie keer zes minuten maakt al verschil.”

“Ze doen er alles aan, hun inzet is groot, dan is het jammer als het resultaat niet optimaal is.” Sylvia Bacchini zag het jarenlang gebeuren als docent NT2 (Nederlands als tweede taal). De inspanningen van leerkrachten om vierjarigen die de Nederlandse taal nauwelijks machtig zijn, nieuwe woordjes bij te brengen. “De cijfers van het SCP (Sociaal en Cultureel Planbureau) geven aan dat er slechts heel weinig vooruitgang is bij deze groep. Op de toets ‘Taal voor kleuters’ van het Cito werd in 2007-2008 iets hoger gescoord dan in 2002-2003. Er gaapt dus nog steeds een taalkloof tussen kinderen uit migrantengezinnen en die van Nederlandstalige leerlingen. Dat er zo weinig rendement wordt geboekt bij zoveel inspanning was voor mij de motivatie om te onderzoeken hoe het beter kan.”
Dat resulteerde in het proefschrift ‘Eerste hulp bij tweede taal’*. “Ik had geen enkele moeite om scholen voor mijn onderzoek te vinden. Ze staan in buurten waar thuis vaak alleen de moedertaal wordt gesproken. Ook op de school zelf zijn er maar weinig kinderen die goed Nederlands spreken. Dan is het logisch dat deze kinderen niet meer dan 1500 tot 2000 woorden Nederlands kennen. Dat is heel weinig. Een kleuter die Nederlands als moedertaal heeft kent zeker 3000 woorden.”
De aanpak van vierjarigen vraagt om een specifieke didactiek. Ze kunnen niet lezen of schrijven, dus ze moeten op het gehoor nieuwe woorden leren. Volgens Bacchini zijn er inmiddels wel veel juffen en meesters die nascholing gekregen hebben om aan deze speciale groep les te geven. “Het heeft namelijk geen zin om, zoals bij gewone kleuters, gewoon uit een mooi prentenboek voor te lezen. Daar snappen ze niks van, ze verstaan het niet, hoe goed je dat ook doet. Het helpt alleen als het prentenboek aan bepaalde voorwaarden voldoet, zoals een hoge frequentie van de te leren woorden en duidelijke afbeeldingen.”

Winst
Nederland heeft al zo’n veertig jaar migrantenkinderen in het onderwijs, toch gloort pas sinds een aantal jaren het besef dat hun taalachterstand zo vroeg mogelijk moet worden aangepakt. Inmiddels wordt er veel geld gepompt in de voorschool (vve), waarvan het effect, zo blijkt uit onderzoeken, helaas twijfelachtig is (zie Onderwijsblad 19). Waarom er na al die jaren onderwijs aan migranten nu pas aandacht is voor de beste didactiek? Bacchini verklaart het uit het feit dat toch lang gedacht is dat de tweede of derde generatie migrantenkinderen wel Nederlands zouden spreken. “Maar veel ouders hebben nauwelijks contact met Nederlanders. Daarnaast zijn er steeds nieuwe migranten gekomen. Momenteel zijn het de Polen. Daarvoor waren het groepen uit Irak of de Balkan. Voor vierjarigen was er nooit een structurele opvang, omdat ze nog niet leerplichtig zijn. Deze jonge kinderen hebben zelf nog geen strategie om een nieuwe taal te leren. Je moet hoogopgeleid zijn om ze te begeleiden. Dat zijn de leidsters in de voorschoolse educatie niet, die hebben meestal mbo.”

Placemats
Toenmalig onderwijswethouder van Amsterdam Lodewijk Asscher haalde vijf jaar geleden het nieuws met zijn placemats voor basisscholen. Op de placemats staan de 3000 Basiswoorden voor Amsterdamse kleuters; de woorden zijn ook per thema ingedeeld.
Dus de woorden zijn er, maar hoe leren de kleuters die zo snel mogelijk? Volgens Bacchini is er wel vaak onderzoek gedaan naar de taalachterstand, maar veel minder naar de juiste didactiek. “Er zijn nu wel nieuwe methodes waarmee gewerkt wordt, maar onderzoek naar wat het beste werkt kost tijd.” Naast haar baan als NT2-docent, werkte ze zes jaar aan haar onderzoek. Daarbij kreeg ze de steun van Hogeschool Inholland en werd ze begeleid door de Universiteit van Amsterdam. Ze deed drie experimenten met vierjarige kleuters van basisscholen in de Randstad. Voor twintig zelfstandige naamwoorden werden computerprogramma’s ontwikkeld, waarbij kleuters passief luisteren naar een verhaal waarin woorden als lepel, kom, kapstok worden benoemd en steeds weer herhaald. Verder werd er een interactief voorleesboek gemaakt, waarbij de leerkracht de woorden steeds weer moet herhalen bij de plaatjes. Bij het derde experiment werd met de hele groep een echte fruitsalade gemaakt waarin opnieuw alle woorden van de voorwerpen voorkwamen. Conclusie: het maakt niet uit hoe je het aanpakt. Met het computerprogramma waarbij de woorden los werden aangeboden, onthielden de kinderen net zoveel als met het interactieve voorlezen, of met het maken van de fruitsalade. Verschil is alleen dat de laatste twee methoden veel meer tijd vragen. Elke dag tien minuten met een computer passief luisteren naar woorden werkt ook.
Volgens Bacchini moet het niet moeilijk zijn om dit in te voeren in de dagelijkse gang van zaken in de klas. “In bijna iedere kleuterklas staan wel computers, maar ze worden niet altijd effectief gebruikt. Nu blijkt dat het taalvermogen ook werkt als kleuters passief steeds weer dezelfde woorden horen, denk ik dat het heel handig is om die computers daar ook voor in te zetten.”
Ze hoort vaak dat leerkrachten het ‘niet natuurlijk’ vinden om woorden heel erg vaak te herhalen. Maar volgens Bacchini leren kinderen als baby zo wel hun moedertaal. “Ouders zeggen de hele dag tegen een kind wat ze zien. Nee, dat is geen hond, dat is een geit, een geit, kijk daar gaat ook een geit, zeg dan ‘geit’. Ze zijn zich er niet van bewust, maar zo leren ze het wel. Bij vierjarigen lijkt dat kinderachtig, maar zo moeten ze het toch leren.”

{noot}
*Eerste hulp bij tweede taal. Experimentele studies naar woordenschatdidactiek voor jonge tweedetaalverwervers. Proefschrift door Sylvia Bacchini.

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.