- blad nr 11
- 9-6-2012
- auteur . Overige
- Redactioneel
Een diploma voor zwerfjongeren en crimineeltjes
Aanval op schooluitval
Tekst Sigrid Starremans
Sven (25) maakt deel uit van het lef-team Zuid-Limburg. Geregeld staat voor hij voor de klas om leerlingen van het mbo te vertellen dat ze niet met school moeten stoppen. Hij weet waar hij over praat. Zelf ging hij op jonge leeftijd het ouderlijk huis uit, kreeg foute vrienden, raakte aan de drugs en uiteindelijk dakloos. Een paar jaar geleden ging de knop om. “Ik wilde een normaal leven met een huisje en een baan.”
Sven is nu bijna waar hij wezen wil, over een paar maanden studeert hij af aan de opleiding signmaker (die opleidt tot een baan in de sign- of beletteringsbranche), maar makkelijk was dat niet. Met name het feit dat hij alleen een vmbo-diploma had, zat hem vaak in de weg. “Zo heb ik een tijdje in de keuken van een restaurant gewerkt”, vertelt hij. “Ik wilde graag zelfstandig werkend kok worden, maar ik kreeg die kans niet omdat ik geen diploma’s had.”
Zomaar even terug naar school gaan, kon niet. Sven had schulden en naar school gaan, kost geld. Uiteindelijk kon hij een regeling treffen met de gemeente. “Maar dat heeft me heel veel moeite gekost.”
Het lef-team in Zuid-Limburg is opgericht in 2010. Er zijn meerdere soortgelijke teams actief in het land. “Het ministerie heeft vertrouwen in dit middel”, vertelt Karlijn de Richemont van Kracht 12, dat het project in de regio uitvoert. “Het komt veel beter aan als jongeren zelf hun verhaal aan leeftijdsgenoten vertellen. Na hun verhaal proberen de jongeren een discussie in de klas op te starten. Over het algemeen gaat dat heel goed.” In hoeverre de methode echt werkt, is lastig meetbaar, geeft de Richemont toe. “Maar wij hebben enquêtes onder jongeren en docenten gedaan waarin we vragen of ze denken dat de methode effect heeft. Daar wordt heel positief op geantwoord.”
Spijbelen
De lef- of jongerenteams zijn een van de vele projecten die het ministerie van Onderwijs financiert om schooluitval tegen te gaan. Tien jaar geleden zette het ministerie de zogenoemde aanval op schooluitval in. Sindsdien is het aantal voortijdig schoolverlaters bijna gehalveerd van ruim 70 duizend in 2002 naar 38.600 in 2010-2011. De bedoeling is dat zoveel mogelijk jongeren een startkwalificatie halen om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Dat wil zeggen: een havo- of vwo-diploma of een diploma op mbo-2 niveau.
De schooluitval blijkt het hoogst op het mbo, gevolgd door het vmbo. En dan met name in de regio’s Amsterdam, Rijnmond, Utrecht en Haaglanden. Schooluitval heeft onder andere te maken met sociaal-economische factoren, als wonen in achterstandswijken, waar relatief veel mensen laag zijn opgeleid en een uitkering hebben. Maar ook de overgang van het (kleinschalige) vmbo naar het (vaak) grootschalige mbo speelt een rol. De overgang is soms te groot, jongeren weten vaak niet wat hun te wachten staat.
“Met name in het voortgezet onderwijs zijn de afgelopen jaren goede resultaten geboekt”, vertelt Esther Arons, projectleider bij het ministerie. “Ook in het mbo is de uitval gedaald, maar dat kan nog beter. Opvallend is dat veel jongeren op het mbo, niveau-3 en -4, niet alleen vanwege privé-redenen uitvallen, maar vanwege factoren die met de school te maken hebben. Zoals veel lesuitval, een verkeerde schoolkeuze of omdat de kwaliteit van het onderwijs niet goed genoeg is. Daar ligt ook een rol voor de scholen zelf.”
Het succes van de daling van het aantal voortijdig schoolverlaters is volgens Arons te danken aan een scala van maatregelen dat de afgelopen jaren is ingezet, zoals de samenwerking in de regio met scholen en gemeenten, het belonen van scholen met goede resultaten en transparant cijfermateriaal over de aantallen en kenmerken van schoolverlaters van verschillende scholen. Arons: “Het eerste signaal voor schooluitval is spijbelen. Een strak en secuur registratiesysteem en zelf actief zijn in het signaleren van mogelijke problemen bij leerlingen, is een belangrijk actiepunt voor scholen.”
Knus
Niet alle projecten voor voortijdig schoolverlaters worden geïnitieerd en gefinancierd door het ministerie van Onderwijs. De Belgische orthopedagoog An de Cock en voormalig docent kunstonderwijs Karel Overbeek maakten in 2007 hun droom waar met de oprichting van het Dagelijks Bestaan, waar ze zo’n vijftien jongeren die zijn vastgelopen in het onderwijs helpen om hun talenten en drijfveren te ontdekken. Een voormalige autogarage, midden in een woonwijk in Zutphen, werd omgebouwd tot een, in bonte kleuren geschilderd, knus pand.
De verslaggever mag mee lunchen aan de lange houten tafel met een maaltijd die de jongeren zelf klaargemaakt hebben. Voor de maaltijd pakt iedereen de handen van degenen naast hem om elkaar vervolgens smakelijk eten toe te wensen.
Verbinding, of liever gezegd het gebrek daaraan, is een sleutelwoord in het verhaal van De Cock. “Er zijn veel schotten in deze maatschappij. Bovendien zijn de sociale verbanden van vroeger, zoals de verbinding met een buurt, familie of kerk, nu minder vanzelfsprekend. Jongeren raken de verbinding en het contact met de wereld om hen heen kwijt, zeker als ze ook nog eens terechtkomen in grootschalige onderwijscomplexen. Steeds grotere groepen jongeren voelen zich daar niet thuis.”
De jongeren die, via de leerplichtambtenaar en diverse instanties, bij het Dagelijks Bestaan terechtkomen zijn tussen de vijftien en de 23 jaar. Sommigen zijn overbelast of hoogsensitief, anderen komen uit de reclassering. De deelnemers volgen ongeveer een jaar lang een intensief, gestructureerd programma. Er is onder andere aandacht voor groepsgericht werken, lichaamsactiviteiten en kunstonderwijs. Sommige jongeren werken met behulp van vakleerkrachten aan vakken voor school. Een groot deel van de jongeren kan uiteindelijk terug naar het roc of kiest voor een andere opleiding. “Wij willen jongeren een veilige plek en weer perspectief op de toekomst bieden”, verklaart De Cock. “We bekijken wat er nodig is om ze wel binnenboord te houden. Ze krijgen de mogelijkheid te onderzoeken wat ze echt leuk vinden.”
De jongeren “echt zien” en verbinding met ze maken, is essentieel, volgens haar. Evenals het bieden van structuur en continuïteit. “Het onderwijs in Nederland heeft, zeker op het mbo, weinig continuïteit. Er zijn wisselende lesroosters, veel uitval en steeds andere mentoren. Veel jongeren trekken dat niet.”
De Cock vindt verder dat het onderwijs erg ‘vrouwelijk’ is ingericht en er veel meer ouderparticipatie zou mogen zijn. “Het onderwijs zou meer praktisch gericht moeten zijn. Niet alleen maar leren uit boeken, maar ook door dingen te doen. Vooral voor veel jongens zou dat goed zijn. En de school zou vaker contact moeten zoeken met de ouders als jongeren verzuimen. Dan krijg je ook meer het gevoel: we dragen dit samen.”
Zwerfjongeren
Het verhaal van De Cock lijkt erg op dat van Jeroen Klooster, die niet minder gepassioneerd over zijn werk spreekt. Klooster is locatiemanager van de Amsterdamse Plus, onderdeel van het voormalig Amarantis. De 230 leerlingen van de school behoren, deels, tot de zwaarste ‘gevallen’ van Amsterdam: draaideurcriminelen, zwerfjongeren en andere zeer overbelaste jongeren. Het is de bedoeling dat ze op de Amsterdamse Plus, een mbo-college, alsnog een startkwalificatie halen. Ondanks het hoge gehalte moeilijke jongeren weigert Klooster detectiepoortjes, bewaking of een pasjessysteem in de school te introduceren. “Straffen en repressie heeft niet geholpen bij deze jongeren. Bij ons gaat de relatie voor de prestatie en het contact voor het contract. Als je jongeren echte aandacht geeft, dan gaan ze zich anders gedragen. Zo werkt dat bij ons allemaal. Er zijn hier aantoonbaar minder conflicten en problemen.”
Hoe je die echte aandacht geeft? “Heel simpel”, zegt Klooster, “door gewoon van mens tot mens te vragen hoe het met iemand gaat. En niet alleen louter functioneel te zeggen: Ik ben de docent en jij moet luisteren. En gaat het niet goed met iemand, dan ga je daarmee aan de slag en zorg je dat er een oplossing komt.” Overigens betekent dat niet dat de jongeren kunnen doen en laten wat ze willen. “Het gebeurt wel eens dat jongeren flippen. Het verbaast me dat dat op andere scholen vaker wordt toegelaten. Soms zie je hele gangen vol vuilnis liggen. Nou, als er hier iemand iets op de grond gooit, wordt daar meteen iets van gezegd.”
Op de Amsterdamse Plus wordt gewerkt in kleine groepjes van twaalf leerlingen. Net als bij het Dagelijks Bestaan is de zorgstructuur volledig geïntegreerd in de school. Dat is heel belangrijk, volgens Klooster. “Deze jongeren zijn al bij zoveel instellingen geweest. Daar zijn ze allergisch voor.”
Het is de bedoeling dat de leerlingen de school als een veilige plek gaan zien en daardoor in rust kunnen achterhalen wat ze nou echt zouden willen in het leven. Zo’n 13 procent van de leerlingen per jaar valt (ongediplomeerd) uit, maar voor een ander deel is de aanpak effectief. “Er zijn uitvallers die het met een andere aanpak prima redden”, vertelt Klooster. “Wij hebben best wat voorbeelden van jongeren die door iedereen zijn afgeschreven, maar die hier hun diploma halen en zelfs naar het hbo gaan.”
Toch zouden de resultaten nog veel beter kunnen. Klooster: “Ook omdat we ongelooflijk veel externe verantwoordingsverplichtingen hebben waar we aan moeten voldoen. Zo moeten de leerlingen binnen een bepaalde tijd een bepaald niveau halen, anders krijgen we geen bekostiging meer. Veel van onze jongeren hebben meer tijd nodig.”
{noot}
Kijk voor meer informatie op www.aanvalopschooluitval.nl en www.hetdagelijksbestaan.nl