- blad nr 11
- 9-6-2012
- auteur R. Wisman
- Redactioneel
Lesgeven aan het laagste niveau
Leerlingen in het praktijkonderwijs zitten in het lichaam van een tiener, maar hun werk- en denkniveau ligt op het niveau van kinderen in groep 5, 6 of 7.
Toch is lesgeven aan leerlingen in het praktijkonderwijs wezenlijk anders dan lesgeven aan een reguliere groep 5, 6 of 7. “In één klas heb je soms zes leesniveaus”, zegt Marjo Rengers, docent en onderwijsontwikkelaar bij de Brêge, school voor praktijkonderwijs van openbare scholengemeenschap Piter Jelles in Leeuwarden.
Het lage IQ van de leerlingen gaat bovendien vaak samen met een ontwikkelingsstoornis waardoor leerlingen op het sociale vlak niet vaardig zijn.
Om toekomstige docenten de juiste kennis en vaardigheden mee te geven, ontwikkelde de Brêge samen met de pabo van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL) als pilot een traject dat studenten startbekwaam bij het praktijkonderwijs aflevert.
Ze namen de minor zorg als vertrekpunt voor het nieuwe uitstroomprofiel, zegt opleidingscoördinator Klaske Jellema. De nieuwe minor gaat dieper in op de achtergronden van taal- en rekenproblemen, ontwikkelingsstoornissen en aard en oorzaken van gedrags- en thuisproblematiek.
Na de keuze voor het jongere of het oudere kind kunnen de pabostudenten in het derde jaar kiezen voor de minor praktijkonderwijs, en er aansluitend hun lio-stage lopen. Drie Friese scholen voor praktijkonderwijs werken mee aan de pilot. Rengers schat dat jaarlijks drie à vier studenten voor het praktijkonderwijs kiezen: studenten met een bovengemiddelde interesse in zorgleerlingen die een verschil willen maken.
De dupe
Pabo-gediplomeerden zijn van oudsher gewild in het praktijkonderwijs en in het leerweg ondersteunend onderwijs (lwoo) van het vmbo. Tot 2006 hadden zij een bevoegdheid voor het praktijkonderwijs. De afgelopen vijf jaar waren ze daar echter maar beperkt welkom. Dat kwam door twee wetswijzigingen. In 2002 ‘verhuisde’ het praktijkonderwijs in de wet van het primair naar het voortgezet onderwijs. Daarna kwam in 2006 de wet Beroepen in het onderwijs (bio) die onder andere bepaalde dat paboleraren alleen bevoegd zijn voor de primaire sector. Met als gevolg dat scholen in het voortgezet onderwijs geen pabo’ers in vaste dienst mochten aanstellen. “Onze leerlingen waren de dupe”, vindt Rengers.
Praktijkscholen leken zich van deze wet overigens niet veel aan te trekken. In 2007 - recentere cijfers zijn het ministerie niet bekend - was tweederde van de leraren in het praktijkonderwijs van pabo-komaf. In het rapport dat bij dit onderzoek hoort, geven schoolleiders van praktijkscholen bovendien aan dat ze leraren niet willen verplichten een tweedegraads bevoegdheid te halen.
Rengers weet wel waarom. Een tweedegraads bevoegdheid maakt docenten wettelijk bevoegd, maar niet bekwaam. “Ik maakte mee dat tweedegraads leraren die eerder op een vmbo of havo werkten bij ons binnen twee weken afhaakten, omdat ze hun kennis en ervaring niet kwijt konden.”
In december 2011 is de pabo-bevoegdheid voor het praktijkonderwijs hersteld*. “Met de nieuwe minor kunnen onze pabostudenten straks bevoegd én bekwaam het praktijkonderwijs in”, zegt NHL-opleidingscoördinator Jellema.
Een aantal van de 26 pabo’s biedt al wel een minor voor het vmbo aan. Met deze minor en een lio-stage in het vmbo is de student echter nog niet bevoegd. Veel vmbo’s nemen studenten in deeltijd aan, en vragen hen daarnaast een tweedegraads opleiding te volgen. Met een deadline, benadrukt Menno van Tartwijk, woordvoerder van het ministerie van Onderwijs. “De student moet binnen twee jaar afgestudeerd zijn. Daarna is deze benoembaar voor de vakken die op zijn getuigschrift staan vermeld.” Ook kan hij lesgeven in vakoverstijgende onderdelen in de eerste twee leerjaren, zoals ‘algemene literatuurgeschiedenis bij moderne vreemde talen’.
Humor
Het idee voor de Friese minor praktijkonderwijs ontstond op de werkvloer, vertelt Rengers. Omdat ze ook supervisor is op de NHL sprak ze regelmatig met de opleidingscoördinator over de behoefte aan bekwame docenten in het praktijkonderwijs van Piter Jelles. Haar vraag viel in vruchtbare bodem.
Wat maakt een docent in het praktijkonderwijs bekwaam?
Rengers: “Je moet beschikken over humor en relativeringsvermogen. Je moet kunnen incasseren, dingen niet persoonlijk maken. Leerlingen hebben vaak een kort lontje. Er wordt regelmatig iets op je afgereageerd.”
Een dag in het praktijkonderwijs is niet te vergelijken met een dag op de basisschool. Dat moet bij je passen. Belangrijk verschil is dat de leerlingen (in overleg met de docent) zelf bepalen wat ze doen. “Elk kind is bezig, maar geen leerling doet hetzelfde. Als docent ben je continu bezig met het aanbrengen en handhaven van structuur.”
Of zoals Esther Heuvelink, pabo-gediplomeerde in het praktijkonderwijs, zegt: “Als docent ben je de structuur.” Daarnaast moet de docent orthodidactische kennis van taal- en rekenonderwijs kunnen toepassen. Hoe zorg je ervoor dat ze toch sprongetjes vooruit maken?
Tot slot moeten docenten voldoende kennis en psychosociale bagage hebben om adequaat te kunnen reageren op lastig gedrag. Rengers: “Als een leerling je niet begrijpt, gaat hij zich vervelend gedragen. Hij zal niet zeggen: Ik begrijp het niet. Je moet leerlingen kennen om te weten of je ze een schouderklopje moet geven of eisen moet stellen.”
Pabostagiairs verbazen zich vaak dat er op de Brêge zoveel wordt geïnvesteerd in deze leerlingen. “Als je de ingang vindt, bereiken ze meer dan ze zelf voor mogelijk hielden”, legt Rengers de visie uit. Docenten zijn meer coach dan kennisoverdrager. “Je bouwt een relatie op en op basis daarvan werk je in kleine stapjes aan hun zelfvertrouwen.”
Omgangskunde
In Nederland zijn 154 scholen voor praktijkonderwijs. Bijna de helft van hen (44 procent) heeft behoefte aan een lerarenopleiding voor praktijkonderwijs met een brede bevoegdheid, vertelt Peter de Jong, voorzitter van de Vereniging Landelijk werkverband praktijkonderwijs. Hij baseert zich op onderzoek van de vereniging uit december 2011.
Wat De Jong betreft is er ruimte voor lokale experimenten zoals in Leeuwarden. Het is echter niet gezegd dat Friese studenten met deze minor ook elders in het land terechtkunnen, waarschuwt hij.
Tot vorig jaar wekte een viertal hogescholen de suggestie dat studenten met een lerarenopleiding omgangskunde breed aan de slag konden in het praktijkonderwijs. Maar dat is helemaal niet het geval. “Tientallen studenten zijn door verkeerde voorlichting op het verkeerde been gezet.” Er is nu een wetsvoorstel in voorbereiding om deze studenten na afronding van een aanvullende cursus alsnog benoembaar te maken in het praktijkonderwijs en het lwoo. Maar dit is een noodmaatregel die niet geldt voor toekomstige studenten.
Het landelijk werkverband is inmiddels met een paar grote hogescholen in gesprek over professionalisering van de sector. “Iedere hogeschool is vrij om een minor te lanceren, maar voor erkenning zijn zulke initiatieven te willekeurig. Als je iets in de markt zet, moet je dat landelijk afstemmen om studenten een reëel toekomstperspectief te kunnen schetsen.”
Wat De Jong betreft is het nog helemaal de vraag of de docenten praktijkonderwijs van de pabo of van een lerarenopleiding moeten komen. “De leerlingen starten cognitief weliswaar op het niveau van groep 5 of 6, maar het zijn ook gewone jongeren die serieus genomen willen worden. Scholen voor praktijkonderwijs hebben behoefte aan een mix.”
{noot}
*)Deze wijziging treedt in werking per 1 augustus 2012 met terugwerkende kracht tot de datum waarop de wet bio intrad.
{citaatjes}
@C1:‘Een tweedegraads bevoegdheid maakt docenten wettelijk bevoegd, maar niet bekwaam’
@C1:‘Docenten zijn meer coach dan kennisoverdrager’
@C1:‘Je moet de leerling kennen om te weten of je een schouderklopje moet geven of eisen moet stellen’
{portret 1}
Geen vakidioot
Naam: Michel Walburg (26)
Studie: pabo-diploma in 2007 (Arnhem), diploma lerarenopleiding aardrijkskunde in 2009 (Utrecht)
Werk: docent mens en maatschappij in de onderbouw basisberoepsgericht vmbo van het Candea College in Duiven
“Lesgeven in de onderbouw van het vmbo begint met een goede sociale omgang. De leerlingen maken het liefst elke dag even een persoonlijk praatje.
Ze zijn ook geïnteresseerd in mij. Toen ik een knieblessure had, kreeg ik een boek cadeau met zelfbedachte spelletjes en tekeningen van mij in een ziekenhuisbed. De band die ik met leerlingen heb, is een basis voor samenwerking als het wat minder loopt.
Studenten van mijn lichting konden als eerste de minor vmbo kiezen in het derde jaar. Na mijn stages op het Candea College mocht ik blijven. Het vmbo bevalt me goed: je hebt meer vrijheid door de afwisselende klassen, en er is de ruimte voor eigen programma. Er is geen Cito-toets of musical.
Het Candea College wilde mijn tweedegraads bevoegdheid bekostigen. Daar maakte ik dankbaar gebruik van. In de klas heb ik meer aan de pedagogiek die ik op de pabo leerde. Ook heb ik veel aan mijn pabo-kennis over gedragsproblemen en leerstoornissen. Je moet het herkennen om adequaat te kunnen reageren.
Inhoudelijk kan ik niet al mijn kennis kwijt, maar ik ben geen vakidioot. Ik vind het een uitdaging om de grens op te zoeken van wat leerlingen aankunnen, en ze zoveel mogelijk te leren. Ik maak de lessen aantrekkelijk met filmpjes en presentaties op het digibord van bijvoorbeeld natuurrampen of bijzondere plaatsen op de wereld. Over mijn excursie naar de woestijn wilden ze alles weten. Zoiets vinden ze fantastisch.”
{portret 2}
Voldaan gevoel
Naam: Esther Heuvelink (23)
Studie: één jaar pedagogiek, pabo-diploma in 2011 (Marnix Academie Utrecht) en de minor special education needs
Werk: docent algemeen vormende vakken, school voor praktijkonderwijs de Baanbreker in IJsselstein
“Bij deze leerlingen moet je kijken naar de achtergronden van gedrag. Als een jongen zijn pet ophoudt in de klas of een grote mond heeft, neem ik hem mee de gang op. ‘Hoe is het met je?’ Vaak is er iets gebeurd. Mishandeling, ouders die aan de drank zijn, broertjes of zusjes die uit huis geplaatst worden.
Soms denk je: Kon ik maar wat doen! In een workshop over mishandeling leerde ik dat het enige dat ik kan doen is de veilige ruimte vergroten door duidelijk te zijn. Grenzen te stellen. Thuis gebeurt dat te weinig of helemaal niet. Hierdoor weten ze niet wat ‘normaal’ is.
Op de pabo deed ik een tiener en een zorg minor. Ook onderzocht ik hoe leerlingen in het vmbo leren. Mijn laatste stage liep ik op het vmbo in het lwoo. De pabo biedt een goede pedagogische basis om hier te werken, hoewel de situatie in de klas totaal anders is. Met een weekplanning en methodes werk je hier niet. Als docent ben je de structuur. Je rol is vooral begeleidend en aanmoedigend.
De leerlingen bepalen aan de hand van een persoonlijke weektaak zelf wat ze doen. Ik zit niet vast aan een verplicht aantal uren taal en rekenen, maar sluit aan op leervragen. Het onderwijs is in het nu, en gericht op kwaliteit. Wat je doet is van betekenis. Dat geeft mij een voldaan gevoel.”