- blad nr 9
- 12-5-2012
- auteur A. Kersten
- Redactioneel
Toezichthouders moeten fouten durven toegeven
Het old boys network van bestuurders en toezichthouders begint een achterhaald fenomeen te worden. Er komen, vooral in het hoger onderwijs, namelijk geleidelijk aan meer dames.
“Daar zoekt men het niet meer alleen in old boys”, vertelt Rienk Goodijk, als hoogleraar verbonden aan de TiasNimbas Business School van de Universiteit Tilburg. “Het netwerk waarbinnen toezichthouders geworven worden, is vooral in het hbo en wo nog wel erg gesloten. Je zou kunnen zeggen dat daar nog te veel een old boys and girls network heerst.”
Samen met collega-onderzoeker Trudy Blokdijk is Goodijk verantwoordelijk voor het onlangs gepresenteerde rapport ‘Toezicht binnen onderwijsinstellingen’, uitgevoerd in opdracht van het Nationaal Register Commissarissen en Toezichthouders. Het is het eerste brede onderzoek naar de werkwijze en het functioneren van raden van toezicht in alle onderwijssectoren. Goodijk en Blokdijk hebben gekozen voor een zogeheten perceptieonderzoek: de bevindingen zijn gebaseerd op een uitgebreide vragenlijst die toezichthouders zelf hebben ingevuld.
Goodijk: “Veel raden van toezicht geven aan dat ze heel tevreden zijn over het eigen optreden en zien weinig of geen punten voor verbetering. Tegelijkertijd komen ze verderop in de enquête met allerlei suggesties hoe het beter kan. We zien die paradox ook bij eerdere onderzoeken in de zorg. Pas in tweede instantie realiseren de respondenten zich dat niet alles nog even goed gaat.”
Ik las dat voor nieuwe toezichthouders niet alleen binnen het eigen netwerk wordt geworven, maar soms zelfs binnen het netwerk van de bestuurder.
“We hebben niet onderzocht hoe dat in de praktijk precies gaat, hoe close die relaties zijn. Maar de indruk uit ons onderzoek is wel dat de bestuurder soms te veel invloed heeft op de samenstelling van de raad van toezicht. Daardoor kun je vraagtekens plaatsen bij de onafhankelijkheid van zo’n raad van toezicht.”
Er blijken nog flink wat raden van toezicht te zijn die alleen maar in het bijzijn van de bestuurder vergaderen.
“Ja. Het lijkt ons een goede zaak dat er minimaal een keer per jaar een vergadering zonder bestuur is. Of dat de raad van toezicht voorafgaand aan de vergadering eerst in eigen kring bijeenkomt om een visie te bepalen. Het initiatief ligt nog te weinig bij de raad van toezicht zelf. De bestuurder bepaalt de agenda en welke stukken er worden verstrekt. Toezichthouders maken zich daarmee dan wel erg afhankelijk van de bestuurder.”
Hoe verklaart u dat?
“We hebben gemerkt dat er een verouderde opvatting bestaat over het toezicht. Met name in het hbo en wo vindt men dat het toezicht op afstand dient te gebeuren. Het is de vraag of je met gemiddeld vier tot zes vergaderingen per jaar kunt toezien op zo’n complexe praktijk. Het komt in die sectoren voor dat toezichthouders vaak nog heel veel andere nevenfuncties hebben, en dat het toezicht wordt onderschat als het erop aankomt.”
Mager
Raden van toezicht bestaan al langere tijd in het mbo, hbo en wo. In het voortgezet onderwijs en vooral het primair onderwijs zijn ze sterk in opmars. In 2010 is de ‘Wet goed onderwijs, goed bestuur’ in werking getreden, die een feitelijke scheiding tussen bestuur en toezicht oplegt. Driekwart van de respondenten in het po heeft het afgelopen jaar die stap gezet, aldus Goodijk. Vaak betekent het simpelweg dat het oude (vrijwilligers)bestuur van ouders en andere betrokkenen in de raad van toezicht gaat zitten. Het komt trouwens in alle sectoren voor dat afgezwaaide bestuurders toezichthouder worden bij hun eigen school, waardoor ze in feite over hun eigen bestuurlijke erfenis adviseren.
De raad van toezicht is werkgever van de bestuurder en verantwoordelijk voor de beloning. Toch vinden raden van toezicht dat veruit het minst belangrijke onderdeel van hun taken, volgens het onderzoek.
Goodijk: “De controlerende taak en de adviesrol scoren een stuk hoger, inderdaad. Er is nog onvoldoende besef van het belang van de werkgeversrol.”
Terwijl toezichthouders ook verantwoordelijk zijn voor bijvoorbeeld beloningsexcessen.
“Je ziet nogal eens dat de raad van toezicht zich een beetje terugtrekt en doet alsof de overheid erover gaat, maar ze moeten zich er zelf voor verantwoorden. Naar onze indruk worden ze nog te weinig daarop aangesproken door de minister. Naarmate dat meer zou gebeuren, worden toezichthouders zich er ook meer bewust van.”
Bij werkgeverschap hoort ook het voeren van functioneringsgesprekken met het bestuur, maar dat gebeurt lang niet altijd.
“Als je aan de ene kant vraagt of men functioneringsgesprekken met het bestuur voert, wordt er ja gezegd. Als je vervolgens doorvraagt hoe dat er dan uitziet, dan merken we dat de gesprekken nog een mager karakter hebben. Laat staan dat daar verantwoording over wordt afgelegd in het jaarverslag bijvoorbeeld. De verantwoording is vooral op technische aspecten gericht tot nu toe. Een stukje produceren voor het jaarverslag, dat gebeurt op zich wel. Maar dat gaat meestal over het aantal vergaderingen, de samenstelling van de raad van toezicht, en veel minder over inhoudelijke aspecten zoals de resultaten van zo’n evaluatie of de beoordelingscriteria.”
Hoe komt dat?
“Het is een onderschatting of ontkenning van de verantwoordingsplicht. Maar daarnaast leeft bij veel toezichthouders de vraag: aan wie moeten we dan verantwoording afleggen? De vraag ‘voor wie doen we het?’ komt nauwelijks nog aan de orde.”
Verontwaardiging
Met beloningsexcessen, diplomagedoe en financiële misstanden bij schoolbesturen in de afgelopen jaren is ook het toezicht onder vuur komen te liggen. Zelfs voorzitter Pieter Hettema van de Vereniging van toezichthouders in onderwijsinstellingen (VTOI) vindt dat de incidenten zich behoorlijk opstapelen en pleit ervoor het onderwijstoezicht tegen het licht te houden. Politiek Den Haag heeft geopperd dat er een register komt voor gekwalificeerde toezichthouders.
“Er is een verantwoordingsvacuüm”, reageert Goodijk. “Dat roept de vraag op of het interne toezicht in deze sector wel goed is georganiseerd. Je kunt zeggen: na een x-aantal incidenten hebben we het gehad met het toezicht en grijpen we in, zoals een deel van de Tweede Kamer wil. Maar wat ons betreft verdient het interne toezicht nog een kans om zich te ontwikkelen. Het externe toezicht moet scherper, maar je moet het interne toezicht niet passeren.”
Voorbeelden als Inholland en Amarantis laten zien dat toezichthouders opstappen zonder publieke verantwoording af te leggen, terwijl de instelling met de problemen blijft zitten.
“Ja. Het gaat meestal om capabele mensen, dat is het niet. Maar wel met vrij veel andere nevenfuncties die toch hun taak onderschatten en te veel redeneren dat het toezicht op afstand hoort te staan. Als je ziet hoe complex die sectoren zijn geworden, dan werkt dat niet meer. Zo’n raad van toezicht van Amarantis zou zich bij problemen juist moeten laten zien. En zo nodig toegeven dat er fouten zijn gemaakt of verkeerde inschattingen. Als die verantwoording achterwege blijft, dan wordt de verontwaardiging alleen maar groter. Laat zien wat de verbeteringen zijn, maar erken ook waar je tekortgeschoten bent. De toezichthouder zal zelf meer voor de dag moeten komen.”