• blad nr 4
  • 27-2-2010
  • auteur R. Voorwinden 
  • Redactioneel

AOb neemt stelling in discussie over bevoegdheden 

Inzetten leraar voor ander vak moet afgelopen zijn’

Leraren in het voortgezet onderwijs mogen niet langer worden gedwongen om vakken te geven waarvoor ze niet bevoegd zijn. “Die dwang leidt tot enorme frustraties en is slecht voor de leraar, de leerlingen en het onderwijs.”

Stel, je geeft Frans op een school voor voortgezet onderwijs. De school heeft al maanden een vacature voor Duits. Dan kan de dag komen dat je bij de directie wordt geroepen en de vraag krijgt of jij ook Duits wilt gaan geven. Het is maar voor een paar uurtjes, hoor. Dus hoe moeilijk kan het zijn?
Het voorbeeld komt uit de dagelijkse praktijk, weten Frans Brekelmans en Marianne van Es, bestuursadviseur en juriste van de AOb. En het gebeurt vaker dan je denkt. Om nog maar niet te spreken van leraren met andere combinaties van vakken, zoals de leraar aardrijkskunde die ook geschiedenis moet gaan geven. Of de leraar natuurkunde die er scheikunde bij ‘mag’ gaan doen.

Noodgevallen
Tot nu toe zijn deze praktijken wettelijk mogelijk. Een werkgever mag een leraar inzetten voor een ander vak dan waarvoor hij bevoegd is, als er sprake is van ziektevervanging of van een vacature die niet vervuld kan worden. De gedachte hierbij is uiteraard dat dit tijdelijke situaties zijn, noodgevallen zelfs. En dat de leraar na een paar maanden tot een jaar weer snel terug kan naar zijn eigen vak.
Maar de praktijk is tegenwoordig dat leraren op sommige scholen vrijwel permanent bij andere vakken worden ingezet, soms voor veel uren per week. Zo’n (in jargon) onderbevoegde leraar heeft geen recht op studiefaciliteiten om de extra bevoegdheid erbij te halen, ook als hij dat zou willen.
De werkgever kan ook nog gebruikmaken van een tweede wetsartikel om leraren voor een ander vak in te zetten. Volgens dat artikel mag een leraar twee of maximaal vier jaar onbevoegd in een vak lesgeven. Ook in dat geval heeft de leraar geen recht op studiefaciliteiten, want in de wet staat alleen dat het behalen van de bevoegdheid een ‘inspanningsverplichting’ is.

Simpel
Bij werkgevers en het ministerie gaan op dit moment stemmen op om het inzetten van onderbevoegde leraren zelfs nog verder te vergemakkelijken. En daar trekken Van Es en Brekelmans de grens. “Leraren die worden ingezet bij vakken waarvoor ze geen bevoegdheid hebben, moeten de mogelijkheid krijgen om daar ‘nee’ tegen te zeggen. En als ze ‘ja’ zeggen, moeten ze studiefaciliteiten krijgen om de extra bevoegdheid te halen. Simpel zat.”
Natuurlijk zijn er leraren die het erg leuk vinden om er een tweede vak bij te geven. Prima, niets mis mee, zeggen Van Es en Brekelmans. Zolang de die leraren recht krijgen op scholing om de extra bevoegdheid te halen en zolang dat extra vak maar op vrijwillige basis wordt gegeven. “Er zijn namelijk ook leraren die bewust voor één bepaald vak hebben gekozen en die niet voor een ander vak willen worden ingezet. Ook niet iedere kinderarts wil graag als verpleeghuisarts worden ingezet. Dat leidt dan tot enorme frustraties. Leg in de wet vast dat die leraren ‘nee’ mogen zeggen.”
Als dat niet gebeurt, gaan op termijn leraren verloren voor het voortgezet onderwijs. “De leraar Frans die verplicht wordt om een paar uren Duits te geven, denkt: Morgen krijg ik er zeker ook geschiedenis bij. En die is weg zodra de economie weer aantrekt. Dat is doodzonde, ook al omdat we de komende jaren elke leraar nodig hebben in het voortgezet onderwijs.”

Teamteaching
In de onderbouw van het voortgezet onderwijs is de afgelopen jaren geëxperimenteerd met vakoverstijgend onderwijs in teams. Daarbij verzorgt een beperkt aantal leraren alle vakken voor één bepaalde klas. Zo leren de leraren de leerlingen beter kennen en kunnen ze meer zorg en maatwerk bieden. “Hiermee loop je wel het risico dat de inhoud van de vakken minder centraal komt te staan”, menen Van Es en Brekelmans. “In bepaalde gevallen, zoals de eerste twee leerjaren van het vmbo, kan dat een juiste afweging zijn. Maar dan kun je je ook afvragen of er geen aparte bevoegdheid en opleiding voor deze docenten nodig is.”
Het ministerie stelt nu echter voor om de wettelijke regeling voor vakoverstijgend onderwijs in alle leerjaren in het voortgezet onderwijs in te voeren. En dat gaat te ver, vinden Van Es en Brekelmans. “Het ministerie wil in het hele voortgezet onderwijs een teambevoegdheid invoeren. Dit betekent dat er in een team maar één bevoegde leraar voor een vak hoeft te zijn. Maar wat een team is, is onbekend: de hele school? Zo komen er steeds meer onderbevoegden voor de klas te staan.”
Uit de Monitor onderbouw 2005-2008 blijkt dat schoolleiders de mogelijkheden voor vakoverstijgend onderwijs en teamteaching vooral gebruiken om problemen in hun formatie op te lossen, merken Van Es en Brekelmans op. Dan staan roosterproblemen dus centraal, niet de behoefte aan nieuwe soorten onderwijs. “We willen onderwijskundige veranderingen niet tegenhouden. Maar dit betekent niet dat je zomaar iedereen bevoegd moet maken om alle vakken te geven.”

Praktijkonderwijs
Verder stelt het ministerie voor om afgestudeerden van de pabo weer in te zetten in het praktijkonderwijs. Dat was na invoering van de Wet beroepen in het onderwijs, in 2006, niet meer toegestaan. Logisch, vinden Van Es en Brekelmans. “De afgestudeerden van de pabo hebben altijd goed gefunctioneerd in het praktijkonderwijs. Wel moet goed worden onderzocht wat er in de opleiding van de paboleraar nodig is om voor de klas te kunnen staan in die onderwijsvorm.”
Sinds 2006 kan een pabo-afgestudeerde niet meer lesgeven aan zorgleerlingen in het vmbo. Dat blijft zo in de voorstellen van het ministerie. Ook daar zijn Van Es en Brekelmans het mee eens. De reden voor deze verandering is dat de zorgleerlingen niet meer in aparte groepen les krijgen: ze zitten in de klas bij de reguliere leerlingen, daarom moet er een tweedegraadsdocent voor de klas staan. “Maar misschien kan een afgestudeerde van de pabo wel in het vmbo terecht met een kop-opleiding, die leidt tot een tweedegraadsbevoegdheid”, zeggen Van Es en Brekelmans. “Dan hoeft de leraar geen hele tweedegraadsopleiding meer te volgen. Zo sluit de bevoegdheid aan bij het onderwijs dat de leerling moet krijgen. En dat is precies wat wij willen. Niet alleen in het vmbo, maar in het hele voortgezet onderwijs.”

{Kader 1}

Mbo: van Engels tot bloemschikken

De bevoegdhedenregeling in het mbo is op het eerste gezicht de laatste jaren verbeterd. Voor de invoering van de Wet beroepen in het onderwijs waren een hbo-diploma en een pedagogische aantekening voldoende om in het mbo les te mogen geven. Sinds 2006 is daar een tweedegraadsopleiding voor nodig.
In de praktijk blijkt het tweedegraadsdiploma echter geen enkele garantie te bieden voor het vak waarvoor mbo-docenten worden ingezet. Het Onderwijsblad berichtte vorig jaar dat een kwart van de docenten een vak geeft waarvoor ze niet zelf hebben gekozen. Eén docent gaf in tien jaar tijd zo’n veertien verschillende vakken: van bloemschikken, uiterlijke verzorging en kinderziektes tot Nederlands.
Ook daar moet een eind aan komen, vinden bestuursadviseurs Van Es en Brekelmans van de AOb. “Veel mensen balen er van om elk jaar weer een ander vak te moeten geven. Dat is de doodsteek voor de kwaliteit van het onderwijs. Ook hier geldt: het mag op vrijwillige basis gebeuren. De leraar moet dan wel studiefaciliteiten krijgen om zich adequaat te scholen voor dat vak.”

{Kader 2}

AOb-voorzitter Walter Dresscher:
‘Niet sjoemelen met bevoegdheden’

“We hebben lange tijd gedacht dat we het inzetten van docenten wel aan de schoolleiding konden overlaten’, zegt AOb-voorzitter Walter Dresscher. “Maar dat blijkt niet zo te zijn. Want de schoolleiding heeft vaak niet voldoende drive om de kwaliteit van de lessen te waarborgen: de directie richt zich vooral op het oplossen van logistieke problemen. Dus worden er soms docenten met de verkeerde bevoegdheden voor de klas gezet, onder het motto: als de deur maar dicht is en er een docent voor de klas staat is het goed.”
Maar dat is dus helemaal niet goed. “Een docent moet bevoegd zijn voor het vak dat hij geeft. In het voortgezet onderwijs en in het mbo.” Daarom moet de bevoegdheidsregeling worden aangepast en beter worden nageleefd. “Er moet een eind komen aan de huidige regelingen die vol gaten zitten en makkelijk te omzeilen zijn. Want een bevoegde vakleraar voor de klas is goed voor iedereen: voor de leraar, voor de leerling en voor de kwaliteit van het onderwijs.”

{Kader 3}
Nog teveel onbevoegden

Er werken nog teveel onbevoegde leraren in het voortgezet onderwijs, vinden Marianne van Es en Frans Brekelmans van de AOb. “Het zijn vaak mensen die een paar uurtjes zijn gaan lesgeven tijdens hun lerarenopleiding en die in het onderwijs zijn blijven hangen zonder hun bevoegdheid te halen.” In de cao zou moeten staan dat de leraar in dat geval binnen een bepaalde periode een bevoegdheid moet halen. En daarbij horen ook afspraken over studiefaciliteiten.
Zo ver is het nog niet. “Nu kunnen onbevoegden wel tien tot vijftien jaar in dienst blijven. Op tijdelijk contract, want ze mogen volgens de wet en de cao niet vast benoemd worden. En hebben dus ook geen bescherming of zekerheid over hun baan.”
{einde kopij}

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.