• blad nr 20
  • 18-11-2000
  • auteur R. Sikkes 
  • Redactioneel

Investeren in onderwijs nodig, Hermans zoekt nog uit hoeveel 

Oogstjaren dreigen notajaren te worden

Na het wachten op de beleidsbrief - daarin zou de visie van minister Hermans helder worden - is het nu weer wachten op de toekomstverkenning van het kabinet naar knelpunten en prioriteiten in het onderwijs. De beleidsbrief van Hermans borduurt verder op bekende thema¹s als deregulering, meer ouderbijdragen en minder overleg. Over geld gaat het nergens. Daarvoor verwijst de beleidsbrief naar de toekomstverkenning die de basis moet vormen voor een meerjaren investeringsplan. De minister hoopt dat dat al in het verkiezingsjaar 2002 extra geld voor onderwijs oplevert, maar anders een volgend kabinet zal inspireren tot onderwijsinvesteringen.

Met veel tamtam werd de al uitgelekte beleidsbrief dinsdag 7 november in Den Haag gepresenteerd: Onderwijs in stelling - kracht en creativiteit voor de kennissamenleving. Een niet alledaags stuk, noemde minister Hermans het zelf tijdens de presentatie. Een verkenning van de richting waar het onderwijs heen moet Œomdat de antwoorden van gisteren geen oplossing zijn voor de vragen van morgen¹. Maar oplossingen geeft de beleidsbrief ook niet. Dat moeten we ook niet verwachten, benadrukt de bewindsman in deze (en de vorige) beleidsbrief omdat de tijd van blauwdrukken voorbij is. Het is meer door je oogharen kijken naar de toekomst en op basis daarvan keuzes maken. ³Daarover zullen we gaan praten met de politiek en het onderwijsveld. Zij bezitten elk een deel van de sleutel voor de oplossing. In die debatten geven wij verder aan hoe we er tegenaan kijken², kondigde de minister aan.
Zo¹n verduidelijking is wel nodig, want de onderwijsbeleidsbrief blijft op verschrikkelijk veel punten erg vaag. Terwijl besturen, vakorganisaties en ouders aandringen op gerichte investeringen, gaat de beleidsbrief nauwelijks over geld. Daarvoor is het nog te vroeg, zo lijkt Hermans te vinden. Het kabinet heeft al veel gedaan door extra in onderwijs te investeren, stelt hij. Maar ook al is dat volgens hem niet genoeg, hoeveel het wel moet zijn wordt nog uitgezocht. Alle plannen worden daarom vaag benoemd, zonder concrete bedragen.

Uit de beleidsbrief wordt wel heel voorzichtig duidelijk dat het accent van de investeringen wat Hermans betreft bij de arbeidsomstandigheden ligt. Zo wordt er aangekoerst op meer geld voor scholing, ict-apparatuur, betere gebouwen en werkplekken voor leraren. Er moet meer niet-onderwijzend personeel komen, dat tijdrovende klussen die niets met lesgeven te maken hebben van leraren overneemt. ŒVoor het aantrekkelijker maken van het leraarsberoep is niet alleen een specifieke salarismaatregel een denkbare optie. Het gaat ook om de omstandigheden waaronder leraren hun werk moeten doen. Het onderwijs moet zich ontwikkelen tot een innovatieve werkomgeving. Dat biedt het beste perspectief om goed en gemotiveerd personeel aan te trekken.¹
Bij dat soort opmerkingen blijft het. Wat dat moet gaan kosten, wanneer dat tot plannen leidt, staat er niet bij. Om een duidelijk beeld te krijgen van de resterende knelpunten en prioriteiten in de verschillende onderwijssectoren, heeft het kabinet een verkenning in gang gezet, meldt de beleidsbrief. Hermans verwacht daar veel van, maakte hij op de persconferentie duidelijk. ³Misschien al bij de najaarsnota voor de begroting van 2001, in elk geval kan het betekenis hebben voor de begroting van 2002.² Maar de minister kijkt verder dan dat verkiezingsjaar 2002. ³Het gaat om een meerjarenplan. Zonder dat we voor een volgend kabinet het bord willen volschrijven, is het wel iets waarmee de partijen die straks een kabinet vormgeven verder kunnen.²
Bij Onderwijs is inmiddels een heel Œstrategisch beleidsteam¹ aan het werk gezet onder aanvoering van de nieuwe directeur-generaal, Hans Borstlap. Die club gaat de debatten organiseren over de nadere invulling van het toekomstig beleid. Het gaat om rondetafelgesprekken, er is een interactieve website, en er zullen publieksdebatten komen. Zeg maar een mini-kennisdebat, zoals Ritzen dat tijdens Paars I organiseerde. Toen ging het om een soloactie van Ritzen, waarmee hij in elk geval bij zijn collega-ministers de noodzaak van onderwijsinvesteringen wist te verhelderen.
Wat Hermans over zijn verkenningsoperatie niet vertelde en in de beleidsbrief ook niet is terug te vinden, is dat de speurtocht naar knelpunten en prioriteiten onderdeel is van een veel groter onderzoek. Het kabinet is namelijk niet alleen een verkenning gestart naar de middellange-termijn problematiek in het onderwijs, soortgelijke operaties vinden plaats bij de politie, het ambtenarenapparaat en de zorgsector. Zo komen er vier prioriteitenlijstjes op tafel, waaruit het kabinet nog weer keuzes zal maken. Dat ziet er toch wat anders uit dan in de beleidsbrief, waar het meerjaren-investeringsplan zonder meer lijkt op het begin van nieuwe miljardeninvesteringen.
Verder wordt in de beleidsbrief voortgeborduurd op thema¹s die al eerder aan bod kwamen. Het is duidelijk dat Hermans af wil van de overvloed aan kerndoelen en scholen meer ruimte wil geven voor het invullen van hun programma. ³Onderwijs moet de wensen van ouders en leerlingen honoreren, daar past geen dichtgetimmerd lesprogramma bij.² Geen onverwachte keuze, maar wel een koerswijziging van eerdere bewindslieden die alleen maar meer eisen en tussendoelen leken na te streven.
Opnieuw - maar dat stond ook al in de vorige beleidsbrief - bepleit de minister een soepele opstelling om over te gaan tot meer en hogere eigen bijdragen van ouders. ³Als je kijkt naar de koopkrachtontwikkeling en ziet dat ouders een bijdrage willen leveren, is het raar om te zeggen dat dat niet mag.² Hoewel de hoogte van de ouderbijdrage vrij constant is - voor de meeste basisscholen zo¹n honderd gulden per jaar - gaat Hermans er van uit dat dat bedrag de komende jaren zal stijgen. ³Verhoging is geen doel, maar er zijn nu eenmaal vele ouders die willen bijdragen aan het onderwijs.²
Het komt de bewindslieden op veel kritiek te staan. ŒGenegeerd wordt zo de kwestie dat het verschil in rijkdom tussen onderwijsinstellingen altijd een verschil in kansen doet ontstaan¹, schrijft de Onderwijsbond CNV. De besturenorganisatie Vos/ABB is nog een tikje feller over de plannen voor ouderbijdragen. ŒDe ouderbijdrage mag geen doekje voor het bloeden zijn voor een tekortschietende overheidsfinanciering van het funderend onderwijs.¹ De AOb is iets milder in de eigen beleidsbrief (zie ook pagina 8): ouderbijdragen zijn niet taboe, maar hoe dat geregeld moet worden, daarover moet eerst maar eens verder worden nagedacht.
Opmerkelijk is dat Hermans er zelf ook niet helemaal uit lijkt te zijn tot welk niveau de overheid het onderwijs financiert. In eerdere concepten van de uitgelekte brief stond dat Œinstellingen altijd kunnen rekenen op voldoende middelen om onderwijs van een algemeen maatschappelijk aanvaarde basiskwaliteit¹ te geven. Die basiskwaliteit suggereert dat voor echt goed onderwijs er uit eigen zak bijgepast moet worden. In de definitieve versie werd daarom op het nippertje overgeschakeld op een term die minder het verschil tussen arme en rijke scholen benadrukt: de overheid waarborgt Œkwalitatief hoogwaardig onderwijs¹.
Hermans hakt, zoals eerder aangekondigd, flink in het overleg. In plaats van de reeks bijeenkomsten met besturen, bonden en ouders streeft hij naar sectorale overleggen waar hij met het onderwijsveld praat. In het hoger onderwijs en de bve is dat al zo ver, in basis- en voortgezet onderwijs zullen alle overleggen van nu geconcentreerd worden in een overleg primair onderwijs en een overleg voortgezet onderwijs. Ook in de inspraakstructuur in het onderwijs zal het nodige veranderen. Na eerdere aankondigingen komt er nu eindelijk een plan voor ondernemingsraden in het onderwijs. Scholen voor voortgezet onderwijs gaan sowieso die kant op, in het basisonderwijs kunnen scholen daarvoor kiezen. Voor ouders en leerlingen komen aparte deelnemersraden, die overleggen met bestuur en directie.
Een constante factor is ook de aankondiging van verdere deregulering. Niet alleen arbeidsvoorwaarden zullen meer en meer overgelaten worden aan besturen en werknemers, maar ook de onderwijsinhoud zal minder dan nu te maken krijgen met regels. Ook daarover komen nota¹s.
Veel nieuws bevat de beleidsbrief uiteindelijk niet. Het is meer een vooraankondiging van wat er allemaal aan zit te komen. Daarmee dreigen de Œoogstjaren¹ van de bewindslieden vooral Œnotajaren¹ te worden. Om te beginnen komt er dus het onderzoek naar de financiële knelpunten en prioriteiten. Op korte termijn al volgt een voorstel om over te stappen op ondernemingsraden in het voortgezet onderwijs en delen van het basisonderwijs. Dat hing al in de lucht, maar een concreet plan ligt nu bij de Raad van State. In de nabije toekomst kunnen basis- en voortgezet onderwijs rekenen op afzonderlijke inhoudelijke beleidsnota¹s, zoals in het hoger onderwijs nu al gebeurt.

Over ouders
De kennissamenleving bestaat voor een niet onbelangrijk deel uit het feit dat veel ouders zelf een behoorlijk hoog opleidingsniveau hebben. Daarmee verandert hun instelling ten opzichte van het onderwijs en willen ze onder andere dat scholen het gesprek over kwaliteit met ouders op een goede manier voeren.¹

Over scholen
Sterke instellingen zijn in staat zelf financiële risico¹s te beheersen. Sterke instellingen zijn bovendien in staat een eigen personeelsbeleid te voeren en een eigen competentiemanagement te ontwikkelen.¹

Over leerlingen
Veel jongeren benutten de mogelijkheden van internet, communiceren mobiel, per e-mail en sms en verwachten dat onderwijs met zijn tijd meegaat. Onderwijs dat uitdaagt, aansluit op hun manieren van leren en gebruik maakt van de moderne middelen die ze zelf gebruiken.¹

Over leraren
Nederlandse leerkrachten leveren een prestatie van formaat. Ze verzorgen vaak onder moeilijke omstandigheden kwalitatief hoogwaardig onderwijs.¹

Over de financiering
De relatief bescheiden inzet van middelen lijkt niet te hebben geleid tot internationaal achterblijvende prestaties van Nederlandse kinderen. Dit duidt op een efficiënt onderwijsbestel. Bij deze conclusie past een belangrijke kanttekening. Hoewel onderwijsindicatoren over het geheel genomen een positief beeld opleveren van de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs, vallen uit het veld steeds alarmerender geluiden te beluisteren over de staat waarin ons onderwijs verkeert.¹

Over het overleg
Er wordt voor zowel het primair als het voortgezet onderwijs één overlegtafel ingericht tussen overheid en de desbetreffende sector. Het overleg wordt gevoerd aan de hand van een vooraf vastgestelde strategische beleidsagenda.¹

Over de onderwijsinhoud
De behoefte aan meer variëteit in het onderwijs stelt nieuwe eisen aan de curricula. In het primair onderwijs moeten we toe naar een werkwijze waarbij de overheid zich concentreert op de kernvaardigheden die alle leerlingen moeten ontwikkelen. De scholen krijgen dan de ruimte om de rest van het lesprogramma af te stemmen op de specifieke onderwijsbehoefte van leerlingen.¹

AOb vraagt om grotere rol voor de beroepsgroep
Decentralisatie en deregulering kunnen in het onderwijs alleen succesvol verlopen als andere instituties krachtig genoeg worden om verantwoordelijkheden over te nemen van de centrale overheid. De AOb pleit in een alternatieve beleidsbrief voor sterke scholen en onderwijssectoren. De beroepsgroep leraren moet optreden als bewaker van de kwaliteit van het onderwijsproces. Gemeenten spelen een belangrijke rol bij de integratie van het onderwijs met andere terreinen van jeugdbeleid.
Met het pleidooi voor beleidsvrijheid voor de scholen en instellingen om onderwijs te kunnen aanbieden dat inspeelt op de omgeving en de wensen van ouders en leerlingen, sluit de AOb-nota nauw aan bij de ministeriële beleidsbrief. Maar de AOb is sceptisch over het vermogen van de rijksoverheid om Œte leven met afwijkende vormen¹. Vaak wordt geprobeerd om toch weer eigen uitgangspunten en stokpaarden op te dringen aan scholen en onderwijssectoren. Het probleemoplossend vermogen aan die kant is ook onvoldoende, meent de AOb. De bond verklaart dit uit een leerproces, onvoldoende beleidsruimte en gebrek aan financiële middelen. Deregulering komt er nu vaak op neer dat scholen de geldproblemen moeten zien op te lossen die de overheid naar hen toe heeft geschoven.

Lerarenraad
Scholen moeten ook de ruimte krijgen om fouten te maken. Ze werken in zo¹n ingewikkelde maatschappelijke context dat het onredelijk is om feilloos werk te verwachten. Behalve de directe omgeving van de school speelt ook de bemoeienis van politici de scholen parten: die Œbepalen wat er moet gebeuren en als het mis gaat, is het niet de schuld van de bedenkers, maar van de uitvoerders¹. De beroepsbeoefenaren nemen in het onderwijs een Œuiterst bescheiden positie in¹ en daarin moet een radicale verandering komen: mensen verantwoordelijk maken voor de kwaliteit van hun werk, maakt de baan aantrekkelijker. De overheid moet taken op het terrein van scholing en kwaliteitsbevordering delegeren naar de beroepsgroep. Daartoe richten de beroepsorganisaties in elke regio lerarenraden op die toezicht uitoefenen op de opleidingen. Een landelijke raad coördineert dit werk. De AOb stelt het idee van de lerarenraden ter discussie op het driejaarlijkse congres, dat volgende maand wordt gehouden. De inspectie beoordeelt namens de overheid of de maatschappelijke effecten van het onderwijs (doorstroomcijfers en resultaten) aansluiten bij de eisen van de samenleving. Met het micro-proces in de scholen moet de inspectie zich niet teveel bemoeien, daar zijn de inspecteurs niet voor opgeleid. Wel zijn gemengde visitatieteams mogelijk.
Ook de onderwijssectoren moeten een bijdrage leveren aan de kwaliteitsbewaking, Œonder meer tot uitdrukking komend in een eigen opleidings- en scholingsbeleid¹. Verdere decentralisatie van het arbeidsvoorwaardenbeleid naar het niveau van de schoolbesturen is volgens de AOb alleen mogelijk nadat in het onderwijs ondernemingsraden zijn ingevoerd. Werkgevers en werknemers bepalen welke onderwerpen aan het overleg met de OR worden overgelaten.
De financiële paragraaf van de nota sluit aan bij de uitkomsten van het project Onderwijs presenteert de rekening, waaruit bleek dat het achterstallig onderhoud minstens achttien miljard gulden bedraagt. De AOb wil dat de ambities van de regering met het onderwijs uitgebreid worden met de doelstelling de achterstand op andere geïndustrialiseerde landen om te zetten in een voorsprong.

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.