• blad nr 1
  • 16-1-2010
  • auteur R. Sikkes 
  • Redactioneel

 

Het succes van de Kennisfabriek Nederland

Opeens is de dalende arbeidsproductiviteit van leraren in het basis- en voortgezet onderwijs een enorm probleem dat stevig op de politieke agenda staat. Terwijl het juist het parlement was dat met de klassenverkleining wilde investeren in de start van de loopbaan van leerlingen. Bovendien bereiken steeds meer leerlingen een hoger niveau. Is de dalende arbeidsproductiviteit een echte kwestie of een schijnprobleem? Een analyse van het productieproces van de Kennisfabriek Nederland.

‘De arbeidsproductiviteit in het onderwijs is dramatisch gedaald.’ Een jaar geleden had nauwelijks iemand het over de productiviteit van het onderwijspersoneel, maar opeens stond het daar, als nummer 1 van de stellingen van het ‘panel’ van ‘wijzen’ in de Onderwijsagenda van de Volkskrant.
Niet zomaar een stelling, maar eentje die urgentie uitstraalde. De productiviteit van leraren is niet een beetje gedaald, nee, dramatisch gedaald. De stelling leverde bij de lezers geen herkenning op. De duizenden deelnemers aan de Onderwijsagenda verwezen de dalende productiviteit naar een plek ver onderin de lijst van relevante onderwerpen.
Toch is de discussie over de productiviteit van de Kennisfabriek Nederland een politieke realiteit. Het kabinet heeft namelijk de commissie-Smit aan het werk gezet om fors te bezuinigen op het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en de bve. Met als expliciete opdracht om die bezuiniging te zoeken in een productiviteitsverbetering binnen deze sectoren. Zo’n opdracht komt niet uit de lucht vallen.
De eerste die begin dit jaar over de productiviteit begon was hoogleraar Henriëtte Maassen van den Brink van de Universiteit Maastricht. De econoom werd benoemd op de nieuwe leerstoel evidence based onderwijs, waar zij moet onderzoeken hoe op basis van feitelijk bewijs het onderwijs verbeterd kan worden. Daarnaast is zij lid van de Onderwijsraad, neemt deel aan het Netwerk Onderwijsinnovatie dat door het ministerie wordt gesubsidieerd en zit in het ‘comité van wijzen’ van de Volkskrant Onderwijsagenda. Overal zet ze het thema van de arbeidsproductiviteit op de agenda.
In de brochure van het Netwerk Onderwijsinnovatie deed Maassen van den Brink een stevige aftrap met de uitspraak dat het onderwijs slimmer moet gaan werken oftewel ‘meer doen – dus beter onderwijs - met minder leraren’. Zij drukte een zwaar stempel op het advies Naar doelmatiger onderwijs van de Onderwijsraad. Daarin wordt gepleit voor meer ict, grotere groepen met minder leraren en het inruilen van duurder personeel door lager opgeleide mensen. Doelmatiger onderwijs heet dat, opnieuw: meer doen, met minder mensen. Vervolgens inspireerde zij de Onderwijsagenda van de Volkskrant tot de stelling ‘de productiviteit van het onderwijs is dramatisch gedaald’.
Een stelling die nauwelijks aanhang kreeg bij de duizenden deelnemers. Integendeel. Wat de deelnemers werkelijk wilden, kleinere klassen, zal juist leiden tot een lagere productiviteit. Maassen van den Brink wees de items op nummer 2 en 3 op het prioriteitenlijstje van de praktijkdeskundigen resoluut af. ‘Kleinere klassen dienen alleen het welzijn van leraren.’ En kennelijk is het welzijn van leraren onbelangrijk voor beter onderwijs, waardoor het onderwerp verdween van het lijstje met de belangrijkste thema’s.

Aplomb
Maar: is de stelling wel juist dat ‘de productiviteit van het onderwijs dramatisch is gedaald’? Hij wordt met zoveel aplomb neergezet, maar rammelt. Is zelfs misleidend. Laten we even kijken naar de feiten.
In basis- en voortgezet onderwijs is de arbeidsproductiviteit inderdaad gedaald, bij de personeelsingang van de Kennisfabriek Nederland melden zich steeds meer mensen terwijl het aantal kinderen niet evenredig is gestegen. In plaats van gemiddeld één leraar per 20,3 kinderen acht jaar geleden, is er in het basisonderwijs nu één per 17,9. Dat scheelt 12 procent. In het voortgezet onderwijs daalde het aantal leerlingen per leraar in dezelfde periode ook, van 16 naar 14,7.
Hier houdt het verhaal over de ‘dramatische productiviteitsdaling’ meteen op. In de andere onderwijssectoren is de productiviteit namelijk de afgelopen acht jaar gestegen. Daar doen ze al meer met minder leraren. In het hbo steeg de productiviteit met 4 procent, in het speciaal onderwijs met 5 procent, bij de universiteiten met 7 procent en koploper is de bve met een productiviteitsstijging van maar liefst 10 procent. Reden om te juichen? Moet de vlag uit bij roc’s, hogescholen en universiteiten? Nee. Niet voor niets wordt er in die sectoren gemopperd over een toenemende werkdruk. Over gebrek aan aandacht voor leerlingen en studenten.
De dalende arbeidsproductiviteit in basis- en voortgezet onderwijs plompverloren presenteren als probleem, laat een gebrek aan inzicht zien in de onderwijshistorie en de complexiteit van het onderwijssysteem. De daling in het basisonderwijs wordt vooral veroorzaakt door de klassenverkleining. Een kwaliteitsimpuls van het kabinet-Kok uit 1996, en Kamerbreed gesteund. Het is dan toch een beetje raar om tien jaar later te beweren dat de productiviteit ‘dramatisch is gedaald’ als we dat met z’n allen bewust zo hadden afgesproken. Het is bovendien een trend die je in veel landen terugziet: extra aandacht voor leerlingen bij de start van hun onderwijsloopbaan, om zo achterstanden te voorkomen waardoor het aantal leerlingen per leraar daalt. Het is dus zeker niet zo dat Nederland iets raars doet wat elders niet voorkomt.

Bijbenen
In het voortgezet onderwijs is nog niet helemaal helder waarom er minder leerlingen per leraar zijn. De meest logische verklaring op dit moment lijkt de enorme groei van de intensievere leerwegen, zoals het praktijkonderwijs, speciaal voortgezet onderwijs en leerwegondersteunend onderwijs. Jongeren die het tempo in andere onderwijsvormen niet meer kunnen bijbenen en daarom extra aandacht krijgen. Voor die productiviteitsdaling lijkt dus een maatschappelijke verklaring te bestaan. Of moeten we deze jongeren in de steek laten door de arbeidsproductiviteit weer te laten stijgen?
Tel daarbij op dat de Nederlandse leraren in vergelijking tot andere landen al superproductief zijn, zoals duidelijk werd uit de laatste cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso), en de arbeidsproductiviteitindex die de AOb op basis daarvan maakte. De klassen in Nederland zijn voller en leraren werken hier meer uren per jaar dan in de meeste andere rijke landen. Kan het in de polder dan nog productiever?
Kortom: achter de kille cijfers over een daling van de arbeidsproductiviteit van twee sectoren ligt een complexe werkelijkheid verscholen. Bovendien is de exclusieve aandacht voor de arbeidsproductiviteit te beperkt om te onderzoeken of het onderwijsbestel vooruitgang boekt of er zich steeds makkelijker van afmaakt. Daarom moeten we kijken naar het eindresultaat van de hele productielijn in de Kennisfabriek Nederland. En dat is verbazingwekkend goed: steeds meer leerlingen halen een hoger onderwijsniveau.
Helaas is de opbrengst van het basisonderwijs moeilijk te meten omdat de Cito-toets door de jaren heen niet vergelijkbaar is. Wat we wel kunnen zien, is waar leerlingen uit het basisonderwijs vervolgens in het voortgezet onderwijs terechtkomen. Zo steeg volgens het rapport De sociale staat van Nederland van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) het percentage vijftienjarigen dat op havo en vwo terechtkomt de afgelopen tien jaar van 35 naar 41 procent, dat is ten opzichte van 1997 een groei van 17 procent. Het vmbo krimpt daardoor. Dat succes heeft ook een keerzijde: een groeiende groep kan het tempo of niveau niet bijbenen en komt in het praktijkonderwijs of lwoo terecht.
Het aandeel van achttien- tot twintigjarigen dat na havo, vwo of mbo start op een hogeschool of universiteit is de afgelopen tien jaar pijlsnel gestegen, zo maakt het SCP of basis van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) duidelijk. Het aandeel van jongeren uit deze leeftijdsgroep dat aan een studie in het hoger onderwijs begon is in tien jaar tijd met 20 procent gestegen naar 59 procent in 2007. Terecht merkt het SCP op dat lang niet iedereen de studie ook afmaakt, het hoger onderwijs kent nogal wat uitvallers.

Profijt
Toch groeit het aandeel van de hoger opgeleiden in de werkzame beroepsbevolking gestaag, maar natuurlijk vooral onder jongeren. In het Jaarboek onderwijs in cijfers laat het CBS zien dat vooral bij jonge vrouwen tussen de 25 en 35 sprake is van een spectaculaire stijging van het opleidingsniveau. Was tien jaar geleden een kwart hoger opgeleid, in 2008 al 41 procent, dat is een groei van 64 procent. Bij de mannen ligt het doorstudeertempo iets lager en groeit het aantal jonge mannen met een diploma van hogeschool of universiteit maar met 38 procent. Als het CBS kijkt naar de beroepsbevolking als geheel is die trend over de hele linie zichtbaar. Het aandeel van mensen met een hoger opleidingsniveau – mbo-4, hbo, universiteit – stijgt, dat van alle andere onderwijsniveaus daalt.
Alles bij elkaar genomen functioneert de Kennisfabriek Nederland dus voortreffelijk: het opleidingsniveau van de bevolking stijgt. En dat betaalt zichzelf terug. Volgens het rapport Investeren en terugverdienen dat de hoogleraren Maassen van den Brink en Wim Groot aan de vooravond van de vorige verkiezingen voor het Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt maakten, levert een gemiddelde stijging van één jaar meer onderwijs de Nederlandse samenleving veel profijt op. Hoger opgeleiden vinden namelijk sneller een baan, zijn gezonder en maken minder gebruik van sociale voorzieningen. Ze stelen weliswaar minder, maar frauderen meer. Maassen van den Brink en Groot becijferden het maatschappelijk rendement op een slordige 8 procent, zeg maar 50 miljard euro per jaar.
Nu is het heel verleidelijk om de volgende conclusie te trekken: door investeringen in basis- en voortgezet onderwijs, met een dalende arbeidsproductiviteit in die sectoren als gevolg, is het eindresultaat van de Kennisfabriek Nederland gestegen. Die conclusie is misschien minder kortzichtig dan de eenzijdige nadruk op de dalende arbeidsproductiviteit, maar ook weer voor allerlei kritiek vatbaar.
Want de stijging van het opleidingsniveau van de jongeren komt natuurlijk ook doordat hun ouders méér onderwijs hadden genoten dan hun ouders. En er zijn mensen die zullen roepen dat het niveau van havo, vwo, hogescholen en universiteit is gedaald, waardoor misschien wel meer jongeren die onderwijsvormen volgen, maar effectief gezien minder leren. Wat alleen nog eens benadrukt dat het verhaal over de dalende arbeidsproductiviteit van basis- en voortgezet onderwijs eenzijdig is in de discussie over onderwijs.
Het leerproces van leerlingen en studenten kan misschien wel effectiever. Mogelijk helpen bepaalde ict-toepassingen, bewezen is dat nog niet. Wat wel in wetenschappelijk onderzoek bewezen is, is dat de leraar het verschil maakt. Dat hij voor ongeveer een vijfde het eindresultaat bepaalt. Dat het loont om in zijn opleiding en bijscholing te investeren. Wat ook bewezen is dat Nederlandse leraren veel meer uren draaien en vollere klassen hebben dan hun collega’s in het buitenland. Het is daarom zaak om naar alle invloeden op de productielijn van de Kennisfabriek Nederland te kijken, in plaats van er één element uit te lichten.

{noot}
Meer weten?
Op www.aob.nl staat een toelichting op alle in dit artikel gebruikte cijfers

Dit bericht delen:

© 2023 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.