- blad nr 14
- 19-9-2009
- auteur R. Wisman
- Redactioneel
Spanningen in een multiculturele klas
Je moet het lef hebben de confrontatie aan te gaan
Na de moord op filmmaker en columnist Theo van Gogh vroeg Alle van Steenis van het Centrum voor Nascholing in Amsterdam (CNA) tijdens een training aan een paar mentoren: Hoe heb je het gesprek met de leerlingen de dag na de moord geopend? Van Steenis schrok van de reacties: “Bleek dat velen het gesprek over dit onderwerp uit de weg waren gegaan uit angst voor de conflicten die zouden kunnen ontstaan.”
Er zijn meer voorbeelden. “Als Marokkaanse jongens gaan voetballen met de kransen die op 4 mei bij een monument zijn neergelegd, durven docenten geschiedenis het niet aan de orde te stellen. Onderwerpen als homohaat en antisemitisme vermijden ze liever.”
De afgelopen jaren was Van Steenis betrokken bij het onderzoeksproject Radicalisering in de klas*. Uit de interviews met docenten kwam naar voren dat velen moeite hebben met het aangaan van een gesprek en het stellen van grenzen. Ook vanuit de beroepsethiek: waar sta je zelf voor? Moord is verwerpelijk, maar de vraag of de moord ook niet een klein beetje begrijpelijk is - gezien de provocerende uitlatingen van Van Gogh - laat zich niet eenvoudig beantwoorden, aldus het onderzoeksrapport. Leerkrachten zijn ‘handelingsverlegen’. “Er is een probleem en iedereen erkent het, maar niemand weet hoe het aan te pakken.”
Van Steenis vindt dat deze patstelling doorbroken moet worden: “Op school horen discussies in openheid plaats te kunnen vinden. Juist in een klas met veel verschillende nationaliteiten zijn leerlingen daarbij gebaat. Zoals je leert omgaan met leerlingen van de andere sekse moet je ook leren omgaan met leerlingen die andere opvattingen en wereldbeelden hebben.”
Pedagogische rol
Dat vraagt nogal wat van docenten, onderstreept Van Steenis. Naast vakinhoudelijk moeten docenten ook pedagogisch handelingsbekwaam zijn en een confrontatie aan durven gaan, zonder dat de veiligheid op school in het geding komt. Dat is lastig. Er zijn ook docenten die de pedagogische rol niet zien zitten. “Sommigen zeggen ronduit: Dat is mijn verantwoordelijkheid niet.”
Met zo’n houding zullen zijn leerlingen echter weinig leren, meent Mustafa Daher, docent wis- en natuurkunde bij TeC Amsterdam, school voor mbo en vmbo met naar schatting zeventig nationaliteiten onder de zevenhonderd leerlingen. Dat betekent een wijd uiteenlopend gedachtegoed in het klaslokaal.
“Als docent moet je daar de leiding in nemen”, vindt Daher. “Een islamitische jongen zei tegen een Nederlander: ‘Jezus is niet gestorven aan het kruis’. Ik zei: ‘Jij denkt zo, en jij denkt zo. Jullie hebben allebei het recht te denken volgens het eigen wereldbeeld, maar dat neemt niet weg dat jullie ook vrienden kunnen zijn’.”
Een ander voorbeeld: een Nederlandse jongen maakte een afkeurende opmerking dat alle moslimmeisjes besneden zijn. Niet waar, reageerde een islamitische leerling, die daarna zijn religie begon te verdedigen. “Je moet alert zijn om iedere situatie goed in te kunnen schatten. Hier koppelde de ene jongen besnijdenis ten onrechte aan de islam, waarop een moslimleerling zijn geloof ging verdedigen.”
Geert Wilders
Toen Daher het misverstand uit de weg had geruimd, kon hij met zijn les beginnen. “Als er een probleem is, los ik dat altijd eerst op. Als leraar moet je het lef hebben de confrontatie aan te gaan. Als de sfeer niet goed is in de klas, zullen de leerlingen niets leren.” Bovendien, stelt hij: “Als je niets doet, blijft het broeien, zal de spanning toenemen en uiteindelijk toch ergens tot ontploffing komen.”
Als pedagoog probeert Daher de leerlingen kritisch te leren denken. Te beginnen bij zichzelf. “Als je geen kennis hebt van een geloof, doe er dan ook geen uitspraken over. Stel er dan een vraag over.” In de klas van Daher gelden de principes van de democratie, zegt hij. “Iedereen is vrij om te zeggen wat hij denkt. Daarbinnen moet je accepteren dat het jou soms kan raken. Ontdek elkaar. Ga in debat.”
Moeilijke discussies horen op school plaats te vinden, zegt hij. Toen de Partij voor de Vrijheid van Geert Wilders als winnaar uit de Europese verkiezingen kwam, ging hij daarover direct in gesprek. ‘Wat maakt de kiezers angstig? Is dat terecht? Wat voel je daarbij?’ “Daarna is de spanning uit de lucht en kunnen we overgaan tot de orde van de dag.”
Na de aanslag op Theo van Gogh hoorde Van Steenis van het CNA een paar meisjes zeggen dat ze de moord een ‘heldendaad van Mohammed B.’ vonden. Laat het aanleiding zijn voor een discussie, adviseert ook hij. “Geef leerlingen de gelegenheid te zeggen wat ze voelen en denken. Als je mensen monddood maakt, voed je isolationisme en dat kan leiden tot radicalisering. Stel er wèl vragen over. Wat zeg je nu eigenlijk? Hoe kom je daarbij? Als jij dat een heldendaad vindt, wat zeg je dan tegen de leerling naast je die hier verdrietig over is?”
Straatcultuur
Een valkuil is dat je je eigen mening laat horen of dat je je inhoudelijk laat meevoeren. Voorwaarde om überhaupt een discussie tussen leerlingen te begeleiden, is dat de leerlingen hun leerkracht vertrouwen.
Daher van het TeC Amsterdam investeert de eerste twee maanden met nieuwe leerlingen in het opbouwen van een band. “Ik verdiep me in de achtergrond van al mijn leerlingen. Zonder die kennis kun je bij een conflict of discussie niet werkelijk begrijpen wat er aan de hand is.”
Op straat zoekt Daher zijn leerlingen op. Hij ziet het als een noodzakelijke investering. “Voor veel leerlingen is de leerkracht een pratende machine waar ze niet naar hoeven te luisteren. Dus leren ze niets. Door ze één keer te ontmoeten op straat, bouw ik aan een emotionele relatie. Wat doe je? Waar kom je vandaan? Als de leerling daarna naar de les komt, ziet hij een vriend en vindt hij alles wat ik zeg interessant.”
Leerkrachten moeten zich realiseren dat leerlingen in verschillende omstandigheden ander gedrag laten zien. Daher onderscheidt vijf ‘maskers’: een voor op straat, school, thuis, bijbaan en op internet. Een leerling die altijd te laat komt, blijkt zich in zijn bijbaan als vakkenvuller prima te gedragen. Hij kàn het dus wel. Aan de leerkracht de taak om de leerling het gewenste gedrag te laten vertonen. “Nadat ik een relatie heb opgebouwd met alle leerlingen, heb ik in de klas geen problemen meer.”
Moreel vacuüm
Voor de schoolbel gaat, is er een leven thuis en op straat, zegt ook Johan Hamstra, die als APS-adviseur betrokken was bij het project ‘Hoe de school de straat binnendringt’. Hij onderschrijft de ‘maskertheorie’ van Daher en gaat nog een stapje verder. Op straat begeven jongeren zich in een ‘moreel vacuüm’ waarin heel andere normen en waarden gelden dan binnen de instituties. Om te voorkomen dat de straatcultuur de norm wordt, moeten leerkrachten aan leerlingen de regels van het spel in de burgermaatschappij aanleren. “Je moet jongeren een spelgevoel laten ontwikkelen waarmee ze deel kunnen nemen aan de samenleving.”
Een voorbeeld: een leerling die op school overal met de pet naar gooide, zei dat hij acteur wilde worden. Tijdens de oefening van het sollicitatiegesprek deed hij de deur open, zei ‘heeey’ en ging zitten. Hamstra: “Zo doen ze dat op straat, maar als je echt gaat solliciteren, zul je je aan andere regels moeten houden. Een hand geven, groeten, dat spel kennen ze niet. Op straat moet je chill zijn, ballen tonen.”
Om tot deze leerlingen door te dringen, moet je met ze in contact treden, een vertrouwensband opbouwen. “Goede leerkrachten en mentoren doen dat. Die wandelen rond op het schoolplein, maken een praatje. Als ze jou niet erkennen als autoriteit nemen ze hun peers als referentiepunt.”
Sommige collega’s vinden het erg omslachtig, merkt Daher. “Die willen gewoon hun les doen. Klaar. Maar wat heb je aan een leerling die altijd aan het vechten is? Als een leerling niet lekker in zijn vel zit, zal hij niet leren. Het is onze taak om volwaardige burgers af te leveren die begrijpen wat ze hier doen.”
Of alle leerkrachten de straat op moeten? Nee, lacht Daher. “Dat is mijn manier. Iedere leerkracht moet het doen op een manier die bij hem past. Ze moeten in jou geloven. Als je niet authentiek bent, wordt het niets.” Hij kent collega’s die met leerlingen gaan sporten. Hij kent ook een agent die elke week met een stel jongens een patatje gaat eten. “Door het aangaan van een relatie ontstaat een band, en respect, waardoor ze ander gedrag gaan vertonen.”
{noot}
De foto’s bij dit artikel zijn op verschillende scholen gemaakt.
{kader 1}
Onrust over radicalisering
Twee op de honderd jongeren lopen het risico te radicaliseren, aldus berekeningen van het Centrum voor Radicalisme en Extremisme Studies. Radicalisme komt voor in allerlei stromingen. Van rechts-radicaal tot islamitisch radicalisme.
‘Radicalisering blijkt een schemergebied waarin de ernst van een situatie vaak moeilijk vast te stellen is’, aldus het rapport Radicalisering in de klas. Twee op de honderd die mogelijk radicaliseren, is niet veel, vindt Alle van Steenis van het Centrum voor Nascholing Amsterdam. “Maar het is wel van belang dat je het herkent, zodat je kunt ingrijpen.”
In het onderzoeksrapport staat een aantal basiskenmerken: ‘Radicalisering is altijd een proces. Het kan weken of maanden duren. Niemand radicaliseert ineens.’ In dit proces is vaak sprake van ‘verwijdering van de samenleving’: de samenleving waarin de persoon leeft, wordt niet meer als de eigen samenleving gezien.
Het gaat altijd om een samenspel van factoren, vervolgt Van Steenis. Wanneer jongeren spijbelen, zich onttrekken aan de rest, voortdurend een religieus vertoog voeren en het gevoel hebben dat ze daarin iets moeten ondernemen, kan dat wijzen op radicalisering. Andere indicatoren zijn: een plotselinge verandering van kleding, de continue zoektocht naar goed en fout, wantrouwen van de sociale omgeving en denken in termen van ‘wij’ en ‘zij’.
Mustafa Daher, leerkracht en veiligheidscoördinator bij het TeC Amsterdam, zag twee jongens bijna radicaliseren. Hij ging met ze in gesprek. “Dat lukte, omdat ze mij respecteren. Beiden waren geïsoleerd en wilden op deze manier hun identiteit versterken.” Bij de eerste leerling was het contact met Daher voldoende, bij de tweede haalde deze de imam erbij. “Als jij je geloof wilt verdiepen, mag je dat in de moskee doen.”
Hans Bromet, voorheen veiligheidscoördinator van het Marcanti College in Amsterdam en nu voorzitter van het VIOS Veiligheidsnetwerk Amsterdam-West, heeft in dertig jaar tijd één keer meegemaakt dat een leerling radicaliseerde. “Je zag hem veranderen van een vlotte jongen in westerse kledij tot een figuur in een djellaba, met een klein baardje, die de juf geen hand meer wilde geven. Helaas is hij uit ons beeld verdwenen.” Als leerkrachten radicalisering vermoeden, is het van belang in gesprek te treden, zegt Bromet. ‘Vertel eens, hoe gaat het met je?’ Of: ‘Ik merk dat je je anders gedraagt.’ “Als de leerling je betrokkenheid voelt, kan er een echt gesprek ontstaan.” Je moet er op tijd bij zijn, benadrukt Bromet. “Ik geloof niet dat je als leerkracht een leerling terug kunt halen die al geradicaliseerd is.”
*Radicalisering in de klas, Centrum voor Nascholing Amsterdam , Sara van Eck, 2009.