• blad nr 14
  • 19-9-2009
  • auteur R. Sikkes 
  • Redactioneel

Adviesgroep minister: innovatie is meer doen met minder leraren  

Nederlandse leraar is al superproductief

Met grote groepen en veel lesuren zijn Nederlandse docenten superproductief. Dat blijkt uit cijfers van de Oeso en de productiviteitsindex die de AOb op basis daarvan heeft gemaakt. Een invloedrijke adviesgroep van minister Plasterk vindt dat de productiviteit van het Nederlandse onderwijs nog verder omhoog moet. ‘Slimmer werken betekent meer doen – dat wil zeggen beter onderwijs – met minder leraren.’

Het is niets nieuws: Nederlandse leraren hebben relatief grote klassen en draaien veel uren. De econoom Ib Waterreus maakte in 2003 in zijn proefschrift Lessons in teacher pay al een keer zichtbaar dat het ‘stukloon’ van een Nederlandse leraar voortgezet onderwijs internationaal gezien erg laag lag. Met dat in het achterhoofd is het misschien niet zo verwonderlijk dat het moeite kost om aan voldoende leraren te komen. Blijkbaar is hun werk zwaar en is het salaris te weinig concurrerend op de arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden.
Het Convenant Leerkracht dat bonden, werkgevers en overheid vorig jaar sloten, doet gelukkig wat aan de beloning. De komende jaren kunnen in alle onderwijssectoren veel leraren doorstromen naar hogere salarisschalen. De werkdruk blijft echter de top drie van ergernissen aanvoeren. Er is in alle sectoren een roep om kleinere groepen en minder lessen per jaar. Zodat er meer tijd is voor de leerlingen, professionalisering, voorbereiden van de lessen en nakijken.
Die klacht is niet gek, zo blijkt uit
Innovatie-impuls
Om de productiviteit van leraren internationaal te kunnen vergelijken, heeft de Algemene Onderwijsbond op basis van de Oeso-cijfers de productiviteitsindex van leraren ontworpen. Essentieel daarbij is het aantal leerlingen per fulltime docent, de leerling/leraar-ratio. Daarnaast is het aantal uren per jaar dat een leraar lesgeeft bepalend. Door die twee met elkaar te vermenigvuldigen ontstaat de ‘jaaromzet’ van een standaardleraar. Die cijfers zijn vervolgens geïndexeerd, waarbij het Oeso-gemiddelde als norm op 100 is gesteld. Het is daarmee alleen mogelijk om landen onderling te vergelijken.
Opvallend is dat leraren in veel Europese landen kleine klassen hebben en weinig uren lesgeven, zeker in het voortgezet onderwijs. De index zegt niets over het eindresultaat, de leerlingprestaties. Kijkend naar de toppers, zoals Korea en Finland, die in internationale vergelijkingen altijd hoog scoren bij taal en rekenen, is er geen lijn te ontdekken. Korea propt de klassen in het basisonderwijs vol, maar laat leraren in het voortgezet onderwijs weinig uren maken. Finland investeert enorm in de onderbouw van het voortgezet onderwijs, waar de productiviteitsindex door een combinatie van een laag aantal uren per leraar en zeer kleine groepen onder het Oeso-gemiddelde uitkomt.
Verrassend genoeg heeft het ministerie het Netwerk Onderwijsinnovatie aan het werk gezet om meer leerlingen met minder leraren door het jaar heen te loodsen. Er is ook geld voor scholen die daarmee willen experimenteren: ‘de innovatie-impuls’, twintig miljoen euro. Met meer ict, een andere organisatie van het werk, zoals het inzetten van goedkopere assistenten of ondersteuners, samenwerking met andere scholen.
‘Voorwaarde is dat deze innovaties niet leiden tot een hogere werkdruk voor leraren’, zegt het ministerie er op de eigen website bij. ‘Doel is juist om leraren meer ruimte te geven om zich te concentreren op hun primaire taak: het geven van onderwijs. Zo kan de kwaliteit van het onderwijs behouden blijven, ondanks het lerarentekort. Bovendien kan de arbeidstevredenheid van docenten worden versterkt.’
Het is niet zomaar een adviesgroepje van Plasterk, er zitten klinkende namen in. SER-voorzitter Alexander Rinnooy Kan, KNAW-voorzitter Robbert Dijkgraaf, hoogleraar economie Henriëtte Maassen van den Brink, voorzitter van Nederland Kennisland Joeri van den Steenhoven, Wiebe Draijer van McKinsey, econoom Frank Kalshoven van de Argumentenfabriek en roc-voorziter Kees Tetteroo.

Ziekte van Baumol
Econoom Maassen van den Brink windt er in het boekje Kansen voor innovatie in het onderwijs geen doekjes om. Vanwege het dreigende lerarentekort moeten docenten anders gaan werken. ‘Slimmer werken betekent meer doen – dat wil zeggen beter onderwijs – met minder leraren.’ Het verhogen van de arbeidsproductiviteit in het onderwijs is volgens haar de eerste oplossing. ‘Helaas heerst binnen het onderwijs weerstand tegen verhoging van de productiviteit… dat wordt geassocieerd met grotere klassen en een hogere werkdruk.’ Zij wil slimmere constructies, waardoor de productiviteit omhoog kan en de werkdruk naar beneden.
Een van de innovaties waarmee gewerkt wordt, is de netwerkschool in het middelbaar beroepsonderwijs. Een school waar met een verregaande arbeidsdeling over leraren, instructeurs, assistenten, accountmanagers en staffunctionarissen, meer leerlingen beter onderwijs zouden moeten krijgen.
Die trend van een verdergaande arbeidsdeling is al ingezet. Een beetje in het basisonderwijs door taken weg te halen bij leraren en te geven aan assistenten. Op grotere schaal in het mbo door lessen over te hevelen van leraren naar instructeurs, die minder betaald krijgen.
Het beeld dat deze manier van arbeidsdeling oproept, is dat de leraar niet ondersteund wordt door anderen, maar dat hij manager wordt van zijn ondersteuners. De leraar wordt zodoende eindverantwoordelijk voor veel meer leerlingen, maar de grote vraag is of dat de kwaliteit ten goede komt.
Het is voor de overheid natuurlijk verleidelijk om over productiviteit van het onderwijs te beginnen: onderwijs is duur. Wat zich daar wreekt is wat ook wel heet ‘De ziekte van Baumol’. De Amerikaanse econoom William Baumol heeft in het midden van de vorige eeuw al beschreven dat er onvermijdelijk een steeds grotere kloof ontstaat tussen de productiviteit van de collectieve sector en de industrie. Baumol illustreerde dat aan de hand van een hoornblazersconcert. De uitvoering van een concert dat voor vijf blazers een uur duurt, vergt vijf arbeidsuren. Elke poging om de productiviteit op te voeren - door sneller te spelen of minder blazers in te zetten - zal door het publiek en muziekrecensenten met afgrijzen worden aangehoord. En als het orkest denkt dat het met zes blazers nog beter klinkt, daalt de productiviteit en wordt de uitvoering duurder. Dat is gebeurd in het basisonderwijs waar het geld voor de klassenverkleining – een kwaliteitsimpuls die een half miljard kostte - heeft betekend dat de uitgaven per leerling flink zijn gestegen.
De mogelijkheden om de kwaliteit zonder verdere investeringen te laten stijgen zijn dus in het onderwijs beperkt. Onderwijs is mensenwerk. Het leerproces van kinderen vraagt een geoefend, hoogopgeleid oog, dat alle onderdelen van het proces volgt en analyseert. Vraagt om aandacht, dus moeten groepen een redelijke omvang hebben. Innovatie is altijd mogelijk - met slimmer werken, een andere arbeidsdeling of meer ict – maar dat daardoor de productiviteit in het onderwijs fors omhoog kan is volgens de Wet van Baumol een fabeltje.
Waarschijnlijk herkennen ouders ook zelf wat kwaliteit is als ze voor de keuze staan. Wat wordt het? Een basisschool met klassen van veertig, één leraar die samen met een assistent en veertig computers lesgeeft. Of die klas met één leraar en twintig kinderen onder zijn hoede?

Productiviteitsindex leraren po



Korea 151
Frankrijk 141
Ierland 133
Tsjechië 124
VS 123
Duitsland 116
Nederland 114
Japan 105
Oeso 100
Spanje 94
EU 19 gemiddeld 91
Oostenrijk 82
België 80
Finland 80
Portugal 79
Luxemburg 68
Noorwegen 64
Italië 60
Griekenland 59
Hongarije 47

Productiviteitsindex leraren 1e fase vo



VS 170
Nederland 126
Duitsland 123
Korea 119
Ierland 104
Oeso 100
Frankrijk 97
Japan 95
Spanje 89
Tsjechië 84
EU 19 gemiddeld 83
Noorwegen 71
België 68
Oostenrijk 67
Portugal 63
Finland 63
Luxemburg 62
Hongarije 60
Italië 60
Griekenland 46


Productiviteitsindex leraren 2e fase vo





VS 206
Nederland 144
Duitsland 125
Ierland 119
Finland 107
Oeso 100
Korea 95
Tsjechië 92
EU 19 gemiddeld 89
Hongarije 82
België 81
Italië 80
Oostenrijk 79
Japan 76
Frankrijk 73
Luxemburg 71
Portugal 70
Spanje 65
Noorwegen 63
Griekenland 49


Alle cijfers die gebruikt zijn voor het samenstellen van de productiviteitsindex komen uit Education at a glance 2009. De cijfers hebben betrekking op 2007. Voor Italië en Nederland waren in het voortgezet onderwijs alleen de leerling/leraar-ratio’s van het hele voortgezet onderwijs bekend. Deze zijn gebruikt voor zowel onder- als bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Vreemd genoeg ontbraken voor Nederland ook de lesuren van leraren voortgezet onderwijs in de editie 2009, terwijl in voorgaande jaren correct staat dat het aantal klokuren onderwijs 750 is. In het gemeten jaar 2007 is dat ook het aantal dat volgens de cao geldt, waardoor uitgegaan is van 750 uur. De volledige berekening van de index is te vinden op www.aob.nl

{noot}
Meer informatie:
Education at a glance 2009: www.oecd.org/edu/eag2009
Impuls onderwijsinnovatie: www.minocw.nl/actueel
Brochure ‘Kansen voor innovatie in het onderwijs’: www.minocw.nl/documenten

Dit bericht delen:

© 2023 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.