• blad nr 2
  • 31-1-2009
  • auteur G. van der Mee 
  • Redactioneel

Terug van weggeweest 

Je vraagt je af of je het nog wel kunt

Hoe is het om na twintig jaar weer voor de klas te staan? “Spannend, je vraagt je af of je het nog wel kunt”, zegt een van de herintreders aan wie we het vroegen. Als je na zo lange tijd terugkeert, blijkt er veel veranderd te zijn. “Ik had toen klassen van 39 leerlingen.” Opvallend is de hoge mate van tevredenheid. “Van mijn overstap heb ik nooit spijt gehad.”

Ze gingen direct na hun opleiding al iets anders doen, of moesten na een paar jaar ophouden omdat er geen werk meer was. In de jaren tachtig was er grote werkloosheid onder leerkrachten. Er waren dus uiteenlopende redenen om te stoppen, maar de geboorte van een kind was in het basisonderwijs de belangrijkste.
In het onderzoek Loopbanen van leraren door de tijd heen* worden naast de klassieke herintreder, ook nog ‘de herwonnen leraar’ en ‘de laatbloeier’ genoemd. De herwonnen leraar volgde de lerarenopleiding, gaf een paar jaar les, ging vervolgens ander betaald werk doen, maar keerde toch weer terug naar het onderwijs (35 procent van de populatie van herintreders). Laatbloeiers begonnen na hun afstuderen met een baan buiten het onderwijs, maar kozen op een later moment van hun loopbaan toch voor de klas (8 procent). Maar de meeste herintreders (56 procent) stopten vanwege de geboorte van een kind en keerden na enige tijd weer terug in het onderwijs.
Toen de zoon van Annemarie Ponsen in 1981 geboren werd, werkte ze al negen jaar in het basisonderwijs in Dordrecht. “Van duobanen of parttime werken was nog geen sprake”, vertelt ze. Ze had daar zelf ook geen behoefte aan, ze koos ervoor te stoppen met betaald werk om veel aandacht aan haar kinderen te kunnen besteden. In twintig jaar had ze geen vaste baan, maar haar vrijwilligerswerk had altijd wel wat met het onderwijs te maken. Voor Unicef hield ze diavoorstellingen op scholen. Op de School Muhring in Dordrecht van haar dochter deed ze invalwerk. Toch vond Ponsen, toen ze in 2002 op diezelfde school weer een vaste baan kreeg, dat er veel was veranderd. “Bij ons op school zijn er nu drie duobanen. De klassen zijn een stuk kleiner, dat is voor mij heel belangrijk, want toen ik vertrok had ik klassen van 39 leerlingen. Alles was indertijd nog klassikaal, terwijl wij nu zelfstandig werken stimuleren.” Ze vindt het belangrijk dat het team nu veel meer samenwerkt. “We hebben veel meer met elkaar te maken, ook al omdat we elk jaar twee projecten doen die door alle groepen heen lopen. Ik vind dat erg leuk.”

{kader 1 met foto Yvonne de Blaauw}

Kan ik het nog wel?

“Spannend”, vond Renée Knijnenburg het om na twintig jaar om opnieuw voor de klas te staan. “Je vraagt je af: Kan ik het nog wel? Alles is toch heel anders.” Na haar studie Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam werkte ze begin jaren tachtig vijf jaar in het voortgezet onderwijs, onder andere op scholengemeenschap Damstede in Amsterdam-Noord. De overheid bezuinigde echter drastisch op het onderwijs, daarbovenop werd de school getroffen door een brand. Met zestien andere docenten werd ze ontslagen. “Ik was het laatst binnengekomen, daarom moest ik er als eerste weer uit. Er was toen geen vast werk meer te vinden.” Ze ging iets heel anders doen. Juridisch werk bij de AOb, een hele andere tak van sport, maar het werk was boeiend. Toch bleef het lesgeven al die jaren lonken. Vandaar dat ze na twintig jaar besloot haar vroegere passie weer op te pakken. Ze reageerde op een vacature Nederlands op haar oude school, Damstede. “Het eerste jaar was hard werken, ik had vijf klassen in diverse leerjaren. Gelukkig heb ik een goede opleiding gehad, maar er is in die twintig jaar veel veranderd. Begin jaren tachtig gebruikten we wel een methode, maar we maakten in de sectie ook veel eigen materiaal en we experimenteerden met nieuwe werkvormen. Nu werken we met mooi geïllustreerde boeken, studiewijzers en gemeenschappelijke toetsen. Daardoor ligt er veel meer vast.” Knijnenburg vindt het contact met leerlingen nog steeds heel leuk, maar ook daar ziet ze verschil. Er zijn meer taken en activiteiten bij gekomen. “Het mentoraat kost veel meer tijd. Er zijn meer leerlingen dan vroeger die extra aandacht en zorg nodig hebben. Daar is een goed beleid voor ontwikkeld.” Ze vindt lesgeven arbeidsintensiever dan haar vorige werk, hoewel dat ook druk was. Haar ervaring als jurist komt nu ook nog van pas. “Met het vak Nederlands zijn er wel raakvlakken, zoals bij het leren argumenteren.” Van haar overstap heeft Knijnenburg nooit spijt gehad. “Ik vind het leuk om me nu, op latere leeftijd, opnieuw te ontwikkelen op mijn vakgebied.”

Een gouden baan
Lesgeven was de rode draad in de loopbaan van Iet Kervel, maar niet altijd op een school. Toen ze in 1983 afstudeerde als bioloog met een didactische aantekening, was er voor haar geen werk. “Ik viel in op scholen, maar voor biologen was er eigenlijk niets.” Vier jaar later liet ze zich daarom omscholen tot systeemontwerper van computerprogramma’s. Bij het softwarebedrijf waar ze de cursus volgde, kreeg ze werk als begeleider van mensen die omgeschoold moesten worden. “Het was interessant afwisselend werk, vooral het coachen vond ik leuk. Soms werd je gedetacheerd bij andere bedrijven.” Door een overname van de Amerikaanse firma, Unisys, veranderde er veel. Het werd steeds groter, de sfeer ging haar tegenstaan. “Mijn collega’s kickten erg op carrière maken, veel geld verdienen en in het buitenland werken. Dat had ik niet, ik vond het vooral slopend.” Daarom besloot ze in 1995, toen haar jongste kind werd geboren, een tijdje op te houden met werken. “Op de school van mijn kinderen deed ik een paar jaar later als hulpmoeder veel werk. Daardoor kwam ik op het idee om de pabo te gaan doen en ben ik in 2002 op een basisschool gaan werken.” De overgang van coach op een groot softwarebedrijf naar juf van groep 3/4 was heel groot. “Ik had altijd op hoog niveau gewerkt, terwijl ik nu moest wennen aan het niveau van de kinderen. Je bent toch vooral bezig met opvoeden.” Het coachen van stagiairs van de pabo leidde ten slotte tot haar huidige ‘gouden baan’. Er kwam een vacature ‘natuur en techniek’ op het Instituut Theo Thijssen, de pabo van de Hogeschool Utrecht. “Voor mij was dit een heel bevrijdende overgang. Achteraf vind ik het werk als begeleider leuker, interessanter en ik kan weer bezig zijn met mijn oude vak biologie. Het is allemaal onderwijs wat ik gedaan heb, maar hier valt alles samen. Het mooie eraan vind ik vooral dat de ervaring van al die verschillende stappen in mijn loopbaan nu van pas komt.”

Klaagcultuur
In 1987 stond Marc Gnodde voor een belangrijke keuze. Hij had net zijn eerstegraads biologie gehaald aan de Rijksuniversiteit Groningen. “Ik kon een baan in het onderwijs krijgen, of in het bedrijfsleven, maar ik kon ook gaan promoveren.” Hij koos niet voor het lesgeven omdat zijn familie hem waarschuwde dat hij daar dan nooit meer wegkwam. “Ik kom uit een echte onderwijsfamilie, dus die zouden het wel weten. Ik twijfelde over wat ik zou kiezen in die tijd en ik ben naar de Vrije Universiteit in Amsterdam gegaan om te promoveren.” Fundamenteel onderzoek lag hem echter niet en hij ging alsnog het bedrijfsleven in. Biologie raakte enigszins op de achtergrond, want in zijn nieuwe baan hield hij zich vooral met strategie en marketing bezig. Acht jaar later startte hij een eigen adviesbureau. Op een gegeven moment wilde hij toch weer meer met collega’s werken. “Ik miste dat, ik wilde ook weer iets met mijn vak biologie doen. Bovendien leek het werken met pubers me erg leuk, dus besloot ik alsnog het onderwijs in te gaan.” Inmiddels geeft hij alweer zeven jaar parttime biologie en science op het Christelijk Lyceum Zeist waar ook een tweetalige afdeling Engels is. Zijn organisatie- en advieswerk doet hij ernaast in deeltijd. “Het bevalt nog steeds, soms vragen ze me een grote klus te doen, maar die kan ik dan niet aannemen.”
Wat hem op school het meest opviel is dat collega’s zo tegen het bedrijfsleven opkijken. “Alsof daar alles wel goed gaat. Dat is niet zo. Vergeleken bij wat ik in het bedrijfsleven gezien heb, valt het bij ons wel mee. Omdat de meesten nooit ergens anders gewerkt hebben, krijg je snel een klaagcultuur dat het elders beter gaat.” Gnodde vindt een school een complexe organisatie, vooral omdat er zoveel partijen een rol spelen. “Het is een hele platte organisatie, met heel veel partijen: professionals, leerlingen, ouders, die allemaal hun eigen belangen hebben. Het management daarvan is ingewikkeld, ik benijd de rector niet. De organisatie van een bedrijf is veel strakker en hiërarchischer. Ik geef wel eens advies aan non-profitorganisaties, die werken dan met allemaal goedwillende professionals, meestal gaat dat niet zo efficiënt, maar daar is ook niet zoveel aan te doen.” Fulltime zou hij in het onderwijs niet willen werken. “Nee, dat is me te zwaar, nu heb ik twee parttime banen, die combinatie is leuk. Ik kan me op verschillende manieren opladen, dat heb ik nodig.”

Geen werk
“Ik had het tien jaar eerder moeten doen”, zegt Johan de Haas. “Dit werk is op de een of andere manier bevredigender dan wat ik in het bedrijfsleven deed.” Toen hij in 1978 van de lerarenopleiding d’Witte Lelie in Amsterdam afkwam, was er geen werk. “Ik had Nederlands gedaan plus huishoudkunde, als een van de eerste mannen. Maar er was geen droog brood te verdienen.” Daarom ging hij als voorlichter in de bouw werken. Hij typeert het werk als ‘slopend’ omdat er altijd wel ergens en bouwbeurs was waarbij hij aanwezig moest zijn. “Na twintig jaar bedacht ik dat ik mijn bul maar eens moest gaan verzilveren. Een vriend van me werkte op een scholengemeenschap in Alphen aan den Rijn, daar was een vacature Nederlands. Er zaten 2200 leerlingen op die school en onze vakgroep bestond uit vijftig docenten. Die baan was heel zwaar, want ik had elk uur een andere klas van een ander niveau en met andere lesstof. De overgang naar die grotere school was erg chaotisch. Het bedrijfsleven is veel strakker georganiseerd dan zo’n school.” Na een jaar werd hem gevraagd op praktijkschool de Dreef in Amsterdam-Zuidoost te komen werken. “Daar is het anders, ik heb er groepen van zestien leerlingen, dat is net te doen. Bij elkaar heeft de school 180 leerlingen. Ik geef ze ict-lessen, probeer ze wegwijs te maken op de computer. Het zijn praktijkkinderen, ze zijn blij als ze een sollicitatiebrief kunnen schrijven.” Wel denkt hij dat hij als hij direct na zijn studie op deze school was begonnen, hij snel was afgebrand. “Ieder kind hier heeft een enorm dossier, ze zijn van alle nationaliteiten, veel eenoudergezinnen. Ik heb nu meer levenservaring, ik heb zelf kinderen. Dit werk had ik vroeger absoluut niet aangekund.” De Haas is er in inkomen behoorlijk op achteruitgegaan. “Daar staat tegenover dat ik nu geen weekeinde meer hoef te werken. De kinderen zijn je dankbaar en mij bevalt het uitstekend.”

{noot}
*Loopbanen van leraren door de tijd heen, onderzoek van afgestudeerden van de lerarenopleiding basisonderwijs en voortgezet onderwijs 1970-2007. Uitgevoerd door Ecorys en Risbo, 2008. Te downloaden via www.minocw.nl

Dit bericht delen:

© 2025 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.