- blad nr 17
- 4-10-2008
- auteur . Overige
- Redactioneel
Ieder kind kan vlot leren lezen
Tekst Rineke Wisman
Sommige kinderen lukt het nooit. Avi-9 is het ‘minimum niveau voor functionele geletterdheid’. Een gemiddelde leerling bereikt dit leesniveau uiterlijk in groep 6. Maar sommige leerlingen bereiken dat niveau nooit. De Onderwijsinspectie constateerde dat een kwart van de kinderen avi-9 in groep 8 nog niet heeft gehaald en de basisschool dus verlaat zonder dit minimum aan technische leesvaardigheid.
Die achterstand bouwen kinderen geleidelijk op. Tussen de 10 en 15 procent van de leerlingen kan aan het einde van groep 3 onvoldoende lezen, volgens inspectiecijfers. In groep 4 hebben deze kinderen nog steeds grote moeite met de taal- en leesmethode, maar ligt de nadruk al op de zaakvakken. Zonder de juiste begeleiding gaat het steeds verder bergafwaarts.
Meer dan de helft van leerlingen uit klas 1 en 2 van het vmbo en het praktijkonderwijs, begrijpt de taal van de schoolboeken niet of onvoldoende. Eén op de vier is niet in staat om zelfstandig leerboeken te lezen.
“Het is een groot maatschappelijk probleem”, constateert Theo Klein Koerkamp, taalwetenschapper en directeur van het Taalcentrum in Almere, een educatieve instelling met taalontwikkeling als speerpunt. Eigen onderzoek onder vijfduizend Almeerse kleuters wees uit dat duizend kinderen maximaal de helft van de woordenschat bezit die ze zouden moeten bezitten in groep 1 en 2. Hoe dat kan? “Ten eerste hangt het schoolsucces van een kind nauw samen met het opleidingsniveau van de ouders. Kinderen van hoogopgeleide ouders bereiken over het algemeen een hoger schoolniveau.”
Kapstok
Het verschil in niveau begint met de woordenschat en dat krijgen kinderen thuis met de paplepel ingegoten. Of niet.
Een kind dat opgroeit in een gezin waarvan de ouders hooggeschoold zijn, hoort gemiddeld ruim drie keer zoveel woorden per uur als een kind uit een bijstandsgezin: namelijk 615 per uur tegenover 2153 woorden van een kind van hoger opgeleide ouders. Een kind dat opgroeit in een lager geschoold gezin zweeft daar met 1251 woorden per uur tussenin. Klein Koerkamp: “Dat heeft grote invloed op de taalontwikkeling. Een driejarige uit een gezin met hoogopgeleide ouders kent vijf keer zoveel woorden dan een leeftijdgenoot uit een ander milieu.”
Gemiddeld kent een kind in groep 1 3200 woorden. Leerlingen met minder woordenschat hebben minder aanknopingspunten, minder ‘kapstokken’ om de nieuwe woorden aan op te hangen. Kinderen leren woorden door er ervaring mee op te doen, aldus de taalwetenschapper. Om een nieuw woord te doen beklijven, moet het minimaal zeven keer aangeboden worden in verschillende contexten. “Uit het hoofd leren helpt niet. Pas als je een woord vaker tegenkomt, zal de diepere betekenis ervan doordringen.”
Om een tekst te kunnen begrijpen, moet je 85 procent van de woorden kennen. “Als je minder woorden kent, heb je misschien geen flauw idee waar de tekst over gaat. Maar kan je wellicht wel een paar vragen beantwoorden die letterlijk uit de tekst te halen zijn.”
Als de woordenschat ontoereikend is, komen kinderen niet goed door de stof heen en behalen ze lagere resultaten, waardoor ze vervolgens op een lager instroomniveau in het voortgezet onderwijs terechtkomen. En daardoor uiteindelijk een minder rooskleurige toekomst hebben: 80 procent van de achterstanden in het onderwijs zijn te verklaren door taalachterstanden. “Als de leerkracht instructie geeft, moet een kind de inhoud direct kunnen verwerken. Kinderen met een taalachterstand worstelen nog met de eerste zin als de juf al bezig is met de tweede zin.”
“Heel veel kinderen kunnen meer bereiken als hun taalachterstand eerder wordt opgemerkt”, vervolgt Klein Koerkamp. “Er gaat ongelooflijk veel talent verloren.”
Te speels
Er is hoop. De school kan namelijk veel doen om taalzwakke kinderen op een hoger plan te tillen, aldus de Onderwijsinspectie. Op taalsterke scholen is het didactisch handelen van leraren beter, wordt de tijd voor taal- en rekenonderwijs nuttiger besteed en analyseert de school regelmatig de prestaties van de leerling.
Opvallend is dat taalsterke scholen met leerlingen waarvan de ouders allochtoon en laagopgeleid zijn, beter scoren dan taalzwakke scholen met leerlingen waarvan de ouders autochtoon en hoogopgeleid zijn. Er zijn ook veel scholen met leerlingen uit taalzwakke milieus die het lukt om hun leerlingen behoorlijke prestaties te laten behalen op taal.
Het compenseren van de woordenschat die kinderen van huis uit meekrijgen, noemt Thoni Houtveen, lector leerproblemen aan de Hogeschool Utrecht, derhalve “best moeilijk, maar niet onmogelijk”. Nieuw is het inzicht om daar zo vroeg mogelijk mee te beginnen.
“Taalwetenschappers en onderwijskundigen zijn anders gaan denken. Jarenlang werd gedacht dat zwakke kinderen anders leren. Nu weten we dat ze op dezelfde manier leren. Alleen langzamer. Ze hebben dus meer tijd en instructie nodig.”
Taalsterke leerlingen verwerken nieuwe informatie makkelijker. Hun hersens zoeken als het ware automatisch het juiste aanknopingspunt, de kapstok. “Zwakke leerlingen zijn gebaat bij een leerkracht die het denkproces hardop voordoet en zo de kapstok laat zien waar ze de informatie aan kunnen hangen.”
De gedachte dat kinderen pas ‘toe zijn’ aan lezen en schrijven als ze interesse tonen in de letters, is achterhaald, aldus Houtveen. “Kinderen in groep 1 en 2 die liever in de zandbak of met de blokken speelden, lieten we voorheen met rust. De taalinteresse moest rijpen. Nu weten we: dat moet je juist niet doen.”
Negatieve spiraal
Peuters en kleuters hebben al heel snel door waar ze goed en minder goed in zijn, betoogt de Utrechtse lector. “Dingen die ze niet goed kunnen, gaan ze vermijden.” Het advies aan leerkrachten luidt tegenwoordig daarom: meer aandacht steken in de kinderen die de andere kant opkijken als een verhaal wordt voorgelezen. “Dat is vermijdingsgedrag. Om de negatieve spiraal te keren, moeten leerkrachten deze leerlingen op een leuke, speelse manier in contact brengen met de letters. In het ideale geval wordt de achterstand direct gesignaleerd en aangepakt.”
Houtveen spreekt van een “vrij forse cultuurverandering” die nog niet overal bon ton is. In elk geval zijn de Nederlandse leesdeskundigen het eens dat alle kinderen vlot kunnen leren lezen, mits ze voldoende tijd en instructie krijgen. “De school moet prioriteiten stellen, want lezen is essentieel voor de rest van het onderwijs.” Voor zwakke leerlingen dient de leestijd nog eens met zestig minuten per week te worden uitgebreid, stelt ze. “Dat is de consequentie van de erkenning dat zwakke leerlingen niet zozeer anders leren, maar vooral veel meer tijd nodig hebben.”
Leren lezen begint met het besef dat er te onderscheiden klanken zijn. Gevolgd door de kennis dat klanken gekoppeld zijn aan een teken: de klanktekenkoppeling. Door heel veel te oefenen, wordt de leesvaardigheid vervolgens ‘geautomatiseerd’ tot een vlot niveau.
“De verantwoordelijkheid voor dit leerproces ligt voor 95 procent bij de school. Om dit te bereiken, moet de school voldoende tijd inroosteren voor lezen, hoge concrete doelen stellen, met heterogene groepen werken, de leerlingresultaten systematisch volgen en direct ingrijpen als leerlingen onvoldoende vorderen.”
Feest van herkenning
Een manier om in te grijpen, is preteaching. Hierbij neemt de docent de leesles van de volgende dag alvast door met de zwakke kinderen, zodat het in de les voor deze kinderen een feest van herkenning is. Voor optimaal leersucces is het van groot belang om de kinderen in de normale groep te houden, benadrukt Houtveen. “In een groep met alleen maar zwakke kinderen is er weinig om je aan op te trekken. Kinderen hebben het bovendien goed in de gaten als ze worden afgedaan als zwak. Dat komt hun zelfvertrouwen en motivatie niet ten goede.”
Bovendien gaat een leerkracht die lesgeeft aan een groep zwakke kinderen vanzelf lage verwachtingen uitstralen. “Doelen voor zwakke kinderen op voorhand verlagen is funest”, weet ze.
Klein Koerkamp van het Almeerse Taalcentrum onderstreept dat elke leerkracht met taalachterstand te maken krijgt, en elke leerkracht dus ook een positieve bijdrage kan leveren. Die bijdrage begint met het herkennen van de taalachterstand. “Als een kind sneller dingen oppikt bij minder talige vakken is dat een indicatie.”
Om het begrijpend lezen uiteindelijk op een hoger niveau te tillen, moet een kind veel lezen. “Je moet het onderhouden, net als sport.”
{kader 1}
Leesinterventie
Juist omdat vlot technisch leren lezen niet of nauwelijks afhankelijk is van intelligentie en milieu mag van scholen verwacht worden dat deze vaardigheid door vrijwel alle leerlingen verworven wordt, stelt lector Thoni Houtveen.
Dat geldt ook voor de leerlingen van het speciaal basisonderwijs en zelfs voor het merendeel van de leerlingen van het speciaal onderwijs. Omdat het doelgericht toewerken naar functionele geletterdheid op deze schooltypen nog niet erg gebruikelijk is, start met ingang van het nieuwe schooljaar vanuit het lectoraat het List-programma: leesinterventie project voor scholen met een totaalaanpak.
De deelnemende scholen gaan een driejarig verbeteringstraject in, waarin ze leren hun beleid beter af te stemmen op de beoogde leerling-resultaten. Veranderingen gebeuren data driven: de leesresultaten van de leerlingen vormen steeds weer het uitgangspunt om na te gaan wat er goed gaat en waar het nodig is om in te grijpen. Dit ingrijpen kan betrekking hebben op het onderwijsaanbod, maar ook op bijvoorbeeld de noodzaak tot verdere professionalisering van de leerkrachten. “Met List proberen we scholen als geheel zozeer te versterken dat na afloop de geboekte resultaten niet weer terugvallen, zoals bij veel onderwijsvernieuwingen tot nu toe wel het geval is.”
{kader 2}
‘Taal is het belangrijkste item in onze school’
Bijna alle 175 leerlingen van de Flevoschool in Almere hebben een taalachterstand. De school zette een offensief in. Met resultaat. “In plaats van achteraf corrigeren, maken we de kinderen op voorhand sterker.”
Sabrina gaat onderuit tijdens de Cito-rekenen, omdat ze niet in staat is de sommetjes te lezen. Ashraf haalt een onvoldoende voor begrijpend lezen, omdat hij onvoldoende woordenschat heeft.
“Taal is het belangrijkste item in onze school, want het zit overal in”, zegt schoolleider Paul Defourny. De school doet mee aan een taalpilot en sinds 2006 analyseert de school de nieuwe kleuters niet alleen op gebied van taalvaardigheid, maar ook de sociaal-emotionele ontwikkeling. “Een extreem angstig kind zal niet leren lezen”, legt Defourny uit.
De onderbouw werkt met de Piramide-methode en besteedt veel aandacht aan de ontluikende geletterdheid waarmee kleuters spelenderwijs het geheim van de letter ontdekken. In de klas zijn bijvoorbeeld een lettermuur en een schrijfhoek en is er veel aandacht voor lezen en vertellen. In de jongste groepen ‘woont’ een reisbeer die elk weekend bij een ander kind logeert. De kinderen komen dan elk een keer aan de beurt om te vertellen waar de beer zoal is geweest.
De school maakt actief gebruik van het leerlingvolgsysteem. De toetsen van elk kind worden geanalyseerd. Als kinderen taalzwak blijken, wordt direct ingegrepen. Als bijvoorbeeld de woordenschat te wensen over laat, komt een leerling in een preteaching traject, waarbij de les een dag van tevoren wordt voorgebakken. “Zo gaan de kinderen de volgende dag met vertrouwen de klas in en zijn ze ineens de beste van de klas. In plaats van achteraf corrigeren via remedial teaching maak je de kinderen op voorhand sterker.”
Defourny merkt dat de ingeslagen weg effect heeft. In vijf maanden steeg het aantal kinderen dat op het juiste avi-niveau las van 76,1 naar 83,3 procent. De directeur heeft vertrouwen in het streven om elk jaar meer kinderen beter te laten lezen. “Ik merk dat het leesplezier van de kinderen groter is dan voorgaande jaren. Ik zie ze veel meer lezen.”
{kader 3}
‘We halen eruit wat er in zit’
Het College Vos in Vlaardingen startte drie jaar geleden een alternatieve brugklas om het taalniveau van kinderen te verbeteren, zodat ze hoger in kunnen stromen in het voortgezet onderwijs. Het werkt. “Van de honderd leerlingen stroomden er maar twee niet door naar een hoger niveau.”
In de liftklas zitten leerlingen die naar het voortgezet onderwijs kunnen, maar dan onder hun niveau instromen. “We proberen het niveau te verhogen en de leerlingen in te laten stromen in een tweede leerjaar”, zegt afdelingsleider Klazina Seel. De leerlingen komen uit de internationale schakelklas en van de basisschool.
De liftklas is een alternatieve brugklas waarin de leerlingen de reguliere vakken krijgen, maar het accent ligt op taalontwikkeling. De leerlingen krijgen tien uur Nederlands: twee keer zoveel dan normaal.
Er is veel aandacht voor begrijpend lezen, woordenschat, leesstrategieën en het maken van samenvattingen. “Hoe ga je om met een vreemd woord? Zet er eens een ander woord voor in de plaats of kijk naar de functie van het woord in de zin. Voor woordenschat is het belangrijk het woord meerdere malen aan te bieden in verschillende vormen. Ze leren skippen wat ze weg kunnen laten bij het maken van samenvattingen.”
Bij de start worden de achterstanden in kaart gebracht en wordt de - in het voortgezet onderwijs gebruikelijke - entreetoets afgenomen. Tussentijds houdt de school de vorderingen bij via het leerlingvolgsysteem om te bepalen of extra ondersteuning nodig is. Aan het eind van het leerjaar wordt de volgtoets afgenomen en volgt een definitief uitstroomadvies.
“We eisen veel. Maar de leerlingen zijn zeer gemotiveerd en werken keihard om in relatief korte tijd hun doel te bereiken.”