- blad nr 10
- 17-5-2008
- auteur G. van der Mee
- Redactioneel
Alleen kinderen met ernstige gedragsproblemen zijn nog niet welkom
Met ‘rugzakje’ in een gewone klas
Rose, Marloes, Michel en Hanneke. Ze wonen in Almere, hebben een stoornis of een handicap en zitten allemaal in een of andere vorm van geďntegreerd speciaal onderwijs. “Sinds wij tien jaar geleden met dit experiment startten, zijn er al heel wat mensen langs geweest om te kijken of dit ook wat voor hun school is.” Susan Walstra, onderwijskundige, is als beleidsmedewerker al vanaf de start betrokken bij de stichting ‘Gewoon anders’ (www.gewoonanders.nl), het expertisecentrum voor leerlingen met een handicap of stoornis in Almere. Op de dvd van ‘Gewoon anders’ kijkt Rose haar begeleider monter door haar brilletje aan. Ze vertelt waarom ze het prettig vindt als ze hulp krijgt. Rose kan als enige van de vier leerlingen over zichzelf praten. “Maar”, zegt Walstra, “door haar adhd kan het ook wel eens helemaal mis gaan.” Ze zit met haar ‘rugzakje’ in een gewone klas, waar ze zich prima thuis voelt.
Bij Marloes was dat niet mogelijk. Door haar spraakstoornis kon ze nauwelijks communiceren met haar klasgenoten. Omdat het onderwijsaanbod in een gewone klas onvoldoende aansluit bij haar stoornis, zou ze daar heel eenzaam zijn. Van integratie is dan geen sprake. Toch gaat ze nu naar een gewone basisschool, maar zit ze in een aparte groep voor kinderen met communicatieve handicaps (cluster 2). Dat geldt ook voor Hanneke, die een verstandelijke handicap heeft en daarom in een speciale groep zit voor zeer moeilijk lerende kinderen (zml, cluster 3). Ze doen wel regelmatig mee aan allerlei activiteiten in een gewone groep van de school. Michel is meervoudig gehandicapt en gaat naar De Weerga, een school voor meervoudig gehandicapten, zml-leerlingen en langdurig zieke leerlingen. Hij kan niet lezen of schrijven, toch maakt hij op vaste tijden een uitstapje naar een gewone basisschool. Integratie in drie verschillende vormen, daar kunnen de ouders uit kiezen.
Experiment
Uit onderzoek van het IVA bleek dat leerlingen met een ‘rugzakje’ niet altijd beter af zijn in een reguliere klas*. In de loop van het jaar gingen ze zich steeds minder goed vinden, omdat ze zichzelf vergeleken met hun ‘gewone’ klasgenoten. De poging tot integratie werkte averechts. De onderzoekers bepleitten daarom andere integratiemodellen, zoals een aanleungroep. Volgens hen bestond die vorm nog niet in Nederland.
Mooi wel. Susan Walstra stuurde onmiddellijk een mail naar het Onderwijsblad om dit misverstand recht te zetten. In Almere kunnen ouders nu kiezen uit verschillende basisscholen met een speciale groep. In 1997 was er nog niets. De basisscholen wilden toen drie aparte instellingen voor speciaal onderwijs. Maar omdat de integratiegedachte in allerlei geledingen al volop bestond, ging die wens niet in vervulling. In plaats daarvan startte het experiment ‘Gewoon anders’, een expertisecentrum waaraan alle scholen voor basis- en voortgezet onderwijs in Almere deelnemen. Alle leerlingen die in aanmerking komen voor een rugzakje, kunnen daar terecht. In het jargon heet het een clusteroverstijgend expertisecentrum. Momenteel krijgen duizend leerlingen met diverse stoornissen en handicaps begeleiding vanuit het centrum. De kinderen zitten verspreid over ruim 75 scholen voor primair onderwijs en zeven scholen voor voortgezet onderwijs, inclusief praktijkonderwijs en roc. Zo’n 800 leerlingen zitten met hun rugzakje in een reguliere groep, negentig in speciale groepen op reguliere scholen en 110 in twee voorzieningen, maar ook zij brengen regelmatig een bezoek aan een gewone school.
Minder deskundig
Wie bepaalt waar een kind terechtkomt?
Walstra: “Dat hangt heel erg af van wat de ouders willen. Wij geven wel een advies, maar ouders mogen in principe kiezen. Plaatsing gebeurt natuurlijk in overleg met de directeur van de school die de ouders op het oog hebben. Soms vindt een directeur dan dat zijn school een kind te weinig heeft te bieden. Er zijn ook ouders die toch besluiten om hun kind buiten Almere op een school voor speciaal onderwijs te doen. Vanuit de regio zijn er nu dependances van deze speciale scholen in Almere gevestigd. Kennelijk is er toch behoefte aan apart speciaal onderwijs.”
Voelt dat als concurrentie?
Walstra haalt haar schouders op. “Nee hoor. Je zou kunnen zeggen dat ouders nu in Almere echt alle vormen van speciaal onderwijs kunnen kiezen. Wij hebben de naam dat we koste wat kost leerlingen met een handicap willen integreren. Vooral vanuit scholen voor speciaal onderwijs krijgen we dat te horen. We zouden minder deskundig zijn, omdat we van alle markten thuis willen zijn. Ik denk juist dat alle deskundigheid onder één dak een groot voordeel is. Dat wij, als blijkt dat een kind toch niet autistisch is maar een andere handicap heeft, ouders niet naar een ander centrum hoeven te verwijzen. Er werken hier honderd mensen, van wie er 75 als casemanagers (ambulant begeleiders, red.) de scholen, ouders, leerkrachten en leerlingen bijstaan. Wij hebben voor alle clusters deskundigen in huis of kunnen deskundigen van buiten aantrekken.”
De eerste
Annemieke Timmerman heeft als casemanager acht jaar lang groepen van zeer moeilijk lerende kinderen begeleid. Ze werkt al dertig jaar in het onderwijs, in veel verschillende functies. Sinds 1999 zit ze bij ‘Gewoon anders’. “Wij waren de eerste in Nederland met groepen voor speciaal onderwijs in de school, dus iedereen kwam hier kijken omdat ze dat ook wilden gaan doen.” Volgens haar hangt het heel erg van de onderwijssituatie af of een leerling met een rugzakje zich goed voelt binnen een reguliere groep. “Als het bijvoorbeeld normaal is om in een klas in groepjes te werken, valt het niet zo op als zo’n leerling eigen taken heeft op een ander niveau. Maar je blijft een uitzondering in de klas, dat is wel zo.”
Scholen die besluiten om één of twee groepen voor speciaal onderwijs te starten, moeten daartoe wel met het hele team besluiten. Timmerman: “Het begint al met de plaatsing van de groep in het gebouw. Pas op dat de groep niet in een of andere uithoek terechtkomt. Het is juist belangrijk voor de integratie met de andere leerlingen dat de klas centraal ligt.” Leerlingen van de speciale groep gaan regelmatig naar hun vaste reguliere groep. Timmerman begeleidt het proces en helpt bij de grote en de kleine problemen. “Eigenlijk moet je heel veel vastleggen. Simpele dingen als: waar vier je je verjaardag, in welke groep deelt een leerling uit? Hoe maak je een sinterklaassurprise voor een leerling die niet kan lezen? Een jongetje trok het lootje van Marloes, die niet kan lezen. Hij ging naar de juf van de speciale groep en vroeg welke pictogrammen zij kent, die heeft hij toen voor zijn gedicht gebruikt.”
Susan Walstra denkt dat een speciale groep, waarvan de leerlingen op sommige momenten in de week integreren, voor de school minder belastend werkt dan wanneer deze kinderen verspreid zitten over alle klassen. Maar ze is nog niet tevreden. “Het is nog niet gelukt om een cluster 4-groep van de grond te krijgen. Dan gaat het om kinderen met ernstige gedragsproblemen. Wij zijn inmiddels met een school in gesprek, maar het is moeilijk want er is veel koudwatervrees.”
Maar zulke leerlingen zijn toch ook heel belastend voor de school?
Walstra: “Ja, dat is zo, maar je moet het per geval bekijken. Nu zitten deze leerlingen of in een reguliere groep of in het speciaal onderwijs. Sommigen krijgen een dagbehandeling bij een psychiatrische instelling. Het zou mooi zijn als er voor hen ook, als tussenvorm, speciale groepen in een gewone school komen. Voor veel scholen zou dat een oplossing zijn, omdat ze vaak toch niet goed weten wat ze met deze leerlingen aan moeten.”
{noot}
*Rapport over de werking van de leerlinggebonden financiering, door Evelyn Kroesbergen, Linda Sontag e.a. Verkrijgbaar via www.iva.nl
{Kader}
‘Het houdt een keer op’
Suzanne Jolink is juf van een zml-groep op de openbare basisschool de Torteltuin in Almere Buiten. Toen ze er twee jaar geleden ging werken bij een kleutergroep, vond ze het heel leuk om regelmatig twee leerlingen uit de speciale groep te hebben. “Het was prachtig om te zien hoe makkelijk ze met elkaar omgingen.” In haar zml-groep zitten leerlingen met een IQ tussen de 40 en de 60. Sommigen hebben een downsyndroom en er is nu ook een jongetje met gehoor- en gezichtsproblemen. In de groep zitten twaalf leerlingen van 4 tot 8 jaar. Ze kunnen niet gewoon leren lezen of schrijven. Ieder kind heeft zijn eigen leerplan, de één kan wat vaker naar de integratiegroep dan de ander.
“De bedoeling van dit alles is natuurlijk dat leerlingen van elkaar leren. Soms leven ze helemaal op als ze in een reguliere groep zitten. Andersom leren de gewone leerlingen dat ze met kinderen met een handicap normaal kunnen spelen. Ze vinden het ook leuk om te helpen.” In de kleutergroepen gaat integratie het makkelijkst. In groep 3 wordt het al lastiger omdat de gewone klas dan veel cognitiever bezig is. “In groep 4 gaan ze vaak met een eigen mapje met opdrachten naar de andere klas op momenten dat er zelfstandig gewerkt wordt. Verder doen ze mee aan de theatervoorstellingen en natuurlijk de sportdag en het schoolreisje.”
Jolink heeft de ervaring dat het voor de gewone leerlingen soms moeilijk is te begrijpen waarom een kind iets echt niet kan of iets niet begrijpt. “Je moet wel oppassen dat ze niet teveel de moederrol gaan aannemen en met alles gaan helpen.” Elke week komt er een logopedist bij de zml-groep en er is een vakleerkracht voor gym. Het jongetje met gehoor- en gezichtsproblemen heeft een ambulant begeleider.
Grenzen
Directeur Nico van Dijk van de Torteltuin zet toch wat kanttekeningen bij het integreren. “Wij zijn hier natuurlijk al tien jaar mee bezig, dus je kunt wel zeggen dat ik uit ervaring spreek.” Zo heeft hij geleerd dat het geen zin heeft leerlingen aan te nemen die zo zwaar gehandicapt zijn dat ze helemaal niet mee kunnen doen met heel gewone dingen. “Die bijvoorbeeld niet zelfstandig kunnen eten of helemaal niet buiten kunnen spelen. Er moet voor beide partijen wel een meerwaarde zijn, wij kunnen niet alle kinderen opvangen. Nu is het nog zo dat er soms uitstekende resultaten worden geboekt en dat er soms geen enkel effect is te zien. Wij bekijken daarom per kind wat er kan.”
Voor ouders, weet Van Dijk, is het soms moeilijk dat de school grenzen trekt. “Ouders willen zoveel mogelijk regulier onderwijs, dus dat is dan lastig.” Ouders worden volgens hem vaak op het verkeerde been gezet over wat er allemaal mogelijk is. “Dit is natuurlijk een prachtige voorziening, maar het houdt ook een keer op. Daar moeten ze eerlijk over worden geďnformeerd. Afgezien van de speciale groep hebben we ook in de reguliere groepen nog leerlingen met een rugzakje. Dat vraagt allemaal extra vaardigheden en aandacht van de leerkracht.” In het begin werd het integratieproces volgens hem teveel geďdealiseerd. “Ik vind dat je je school moet beschermen tegen al te veel taken, je moet grenzen trekken. Zo nemen wij geen kinderen aan die ouder zijn dan 4 jaar en we bekijken per geval hoe zwaar de problematiek is. Het heeft allemaal te maken met tijd en energie. Dat is misschien hard, maar de school wordt door de inspectie afgerekend op de resultaten.”