• blad nr 9
  • 5-5-2007
  • auteur N. van Dam 
  • Redactioneel

‘Tijd voor school’ na dertig jaar gereactiveerd 

Overblijf van de kleindochter even chaotisch als pauze van de zoon

De één stond in de vorige eeuw bekend als activiste en feministe, de ander merkte als overblijfkracht hoe neerbuigend kinderen en leerkrachten haar behandelden. Conny Bergé en Rineke van Daalen werpen zich weer op de overblijf, opdat Nederland de tijd van Ot en Sien eindelijk verlaat. Een dezer dagen bieden zij enkele bewindslieden een vijfpuntenplan aan.

Met een beetje pech moest in de jaren zeventig een moeder van twee kinderen de tocht tussen school en huis zestien keer per dag maken. Oorzaak: de verschillende tijden tussen kleuter- en lagere school en de afwezigheid van welke vorm van overblijf dan ook. Toch ontmoette Conny Jansen eerst weerzin toen zij om hier iets tegen te doen de actiegroep Tijd voor school oprichtte. Alsof ze het deed om zichzelf te plezieren en niet met het oog op een harmonieuze schooldag voor de kinderen. Het was de tijd waarin het kostwinnersmodel de norm was.
Ze heeft haar actiepunten van destijds nieuw leven moeten inblazen, terwijl Nederland nu wèl vindt dat vaders èn moeders moeten werken. Conny Jansen, tegenwoordig Conny Bergé (63), bemoeide zich tientallen jaren nauwelijks met overblijven. Haar eigen kinderen waren de overblijf al ontgroeid toen minister Pais van Onderwijs (gehuwd met de voorzitter van de Emancipatiecommissie) haar actie beloonde met een wetsartikel waarin overblijven een rechtsgrond kreeg. Dat was in 1983. In 1985 werd actiegroep Tijd voor school opgeheven. De verwachting was dat onderwijsorganisaties, overheid en politiek de opvang in de middagpauze verder zouden verbeteren.
Toen haar kleindochter Zilver, nu 6 jaar, naar de basisschool ging, merkte Bergé van nabij dat de overblijf nog steeds niet aan enige maatstaf hoefde te voldoen: “Het is nog steeds even krakkemikkig geregeld als veertig jaar geleden. Daarom heb ik het twee jaar geleden opnieuw opgepakt. Nu ik met vroegpensioen ben, heb ik voldoende tijd om het structureel aan te pakken.”
Vorig jaar mei belegde ze met alle mogelijke deskundigen een landelijke conferentie over overblijven en schooltijden onder de titel ‘Tijd voor school 2006’. Daarvoor maakte het Sociaal en Cultureel Planbureau een speciale factsheet met (wetenschappelijke) gegevens. Daarin staat bijvoorbeeld dat ongeveer de helft van de basisschoolleerlingen overblijft, maar ook dat de piekuren voor intellectuele prestaties liggen tussen tien en twaalf èn tussen drie en vijf uur. De daluren liggen tussen half negen en negen en tussen twaalf en half drie. Een gegeven dat genegeerd wordt in Nederland.

Laatdunkend
Weliswaar is afgelopen augustus de wettelijke verantwoordelijkheid voor het overblijven explicieter bij het schoolbestuur komen te liggen, maar dat maakt weinig verschil. De pauzetijd kan in principe even los van de schooldag blijven staan als daarvoor, met een aparte organisatie. Alsof iedereen nog steeds vindt dat de middagpauze een privéaangelegenheid is, die liefst thuis moet plaatsvinden. In de organisatie van de overblijf zie je het kostwinnersdenken nog terug, vindt socioloog dr. Rineke van Daalen van de Universiteit van Amsterdam, die in 2005 het boek Overgebleven werk schreef.
Daarin beschrijft zij haar onderzoek naar de praktijk van de overblijf en haar persoonlijke ervaringen als overblijfkracht. Niet als overblijfmoeder, want toen haar eigen kinderen op school zaten èn overbleven, bleef haar bemoeienis beperkt tot het tekenen van een maandelijkse acceptgiro. “Achteraf verbaas ik me over mijn onwetendheid. Ik dacht dat het bij de school hoorde en vroeg me niet af wat ik precies betaalde.”
Ze werkte op drie basisscholen en de laatdunkendheid van kinderen en leerkrachten raakte haar het meest. “Als ik een jongen tot de orde riep, zei hij dat hij die dag niet op de overblijf was. Ik wist het vaak ook niet welke kinderen die dag wel of niet overbleven.”
Ze vond het ook gevaarlijk op straat met zoveel kinderen of bij eventuele calamiteiten: “De overblijf was niet betrokken bij de brandoefening terwijl het een onhandig gebouw was, waar op de bovenste verdieping een groep kleuters zat. Ik vond het al een opgave om al die trappen af te gaan met de groep in gewone omstandigheden, laat staan als er brand zou zijn.”
Haar collega’s deden onveranderlijk hun best er iets van te maken, maar de omstandigheden werkten wel erg tegen. De overblijfkrachten functioneerden allen in het grijze circuit: ze waren ‘betaald vrijwilliger’ en hadden bijvoorbeeld een uitkering. Sinds augustus is dat niet meer mogelijk, omdat de Belastingdienst strenger is geworden en omdat scherper gecontroleerd wordt op uitkeringen. Dat heeft weer tot gevolg dat overblijfkrachten nu stoppen. “Vaak zijn dat de mensen die onlangs een gesubsidieerde cursus hebben gevolgd.” Overigens vindt ze de cursussen een druppel op een gloeiende plaat: “Het is geen echte opleiding en bovendien zijn de overblijfkrachten geen werknemers. Als ze stoppen, ben je de cursus ook kwijt.”

Emmers sop
Het vijfpuntenplan dat Bergé en Van Daalen hebben opgesteld, benadert de tussenschoolse opvang als onlosmakelijk deel van een dag op school met leren, spelen, ontwikkeling, ontspanning èn eten, op de juiste tijd, in de juiste ruimte, met de juiste professionals. Gebouwen en personeel zullen aangepast moeten worden.
Het enige onderdeel van de overblijf dat ontbreekt in het plan van Bergé en Van Daalen, is wat de kinderen eten. Daarmee houden diverse overheidsinstanties zich regelmatig bezig, met een projectje tegen overgewicht hier en een fruitverstrekking daar. Alarmerende berichten dat de kindergebitten er zo slecht voorstaan, zijn regelmatig te lezen, maar roepen geen schoolpoetsacties op. Terwijl op elk kinderdagverblijf het tanden reinigen na het eten vaste prik is. Van Daalen denkt dat deze zaken allemaal alleen in orde kunnen komen als de hele schooldag, inclusief de overblijf, een basisvoorziening wordt. “De meeste gebouwen, pleinen en inrichtingen zijn er nu eenvoudig niet geschikt voor. Je moet er niet aan denken dat alle kinderen bij dat ene kraantje hun tanden moeten poetsen. Ik heb op een school gewerkt waar niet eens warm water was in de lokalen. Dan moesten we met emmers sop door het gebouw zeulen om de tafels te kunnen schoonmaken.”
Bergé gelooft heilig in het actievoeren met inschakeling van deskundigen als je echt iets wilt bereiken. Haar stichting, waarmee ze de overblijfactie voert, heet Pep International, waarbij pep staat voor personal politics, gelijk de leus van de jaren zeventig. “Nu moet het persoonlijke politiek worden, al verwacht ik niet zoveel van de traditionele, verzuilde politieke partijen.”
Zij wil het vijfpuntenplan aanbieden aan drie bewindslieden: minister Plasterk van Onderwijs, minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin en staatssecretaris Dijksma van basisonderwijs. Zij wil dat doen vóór de zogeheten participatietop en de kindertop die het kabinet binnenkort belegt: “Wij vinden de ervaringen van kinderen ook belangrijk. Zij moeten centraal staan.”

Nonchalant
Kamerlid Tofik Dibi van GroenLinks heeft half april vragen gesteld over de overblijf aan staatssecretaris Dijksma. Of zij bereid is te regelen dat ook de tussenschoolse opvang gaat voldoen aan de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang.
Deze wet stelt onder meer stringente eisen aan de ruimten, de hygiëne en de opleiding van het personeel, al is dat allemaal op mbo-niveau voor bestaande functies. Bergé en Van Daalen zien liever nieuwe opleidingen ontstaan op mbo- en hbo-niveau voor alle deskundigen die volgens hun plan op een brede basisschool moeten werken.
Voor- en naschoolse opvang gaan binnenkort al onder de Wet kinderopvang vallen door uitvoering van de motie Van Aartsen/Bos. Aan de overblijf is in dit verband niet gedacht. Een en ander hoeft niet te betekenen dat de voorzieningen per se beter worden. In sommige gevallen dreigt een nu goedlopende ‘gespreide inloop’ ’s morgens voor schooltijd zelfs te verdwijnen, omdat de binnendruppelende kinderen niet volgens de wettelijke voorschriften kunnen worden opgevangen.
Van Daalen ziet een analogie met de overblijf: “Als ik zie hoe nonchalant met kinderen wordt omgesprongen, word ik niet optimistisch.” Zij ziet slechts één oplossing: een brede visie ontwikkelen op de hele schooldag, ’een weids toekomstperspectief’ en daar gefaseerd naar toe werken. Bergé: “Kinderen moeten naar school, ze hebben leerplicht, en we vinden het met z’n allen normaal dat ze overblijven.”

Leraren willen professionele overblijf

‘De ouders schreeuwen nog harder dan de kinderen’, schrijft een leraar basisonderwijs in het onderzoek naar de overblijf dat het ITS Nijmegen heeft gehouden in opdracht van de AOb. Deze respondent zit met zijn oordeel duidelijk onder het gemiddelde van 7,4 waarmee de bijna tweeduizend respondenten de middagpauzevoorziening aan hun school waarderen.
Het rapportcijfer is gegeven voor overblijf in verschillende gedaanten. Een continurooster waarbij de leraren de korte pauze doen, of een lange pauze met professionele krachten, met ouders of vrijwilligers met vergoeding. Mogelijk is het cijfer positief beïnvloed doordat leraren denken: ‘Zolang er geen extra geld in de overblijf wordt gestoken, kan men geen perfecte kwaliteit verwachten’, zoals een van de respondenten schreef.
De tevredenheid op zwarte scholen ligt lager dan op witte. Respondenten die op een school met meer dan vijftig procent allochtone leerlingen werken, delen gemiddeld een 6,9 uit.
Bijna driekwart van de respondenten vindt dat professionele krachten de overblijf zouden moeten verzorgen. Maar, schrijft een leraar, ‘bij hoogopgeleide leidsters hoort wel een ander kostenplaatje’.
Een ander heeft ervaren hoe een goedlopende overblijf met vrijwilligers in handen van een stichting kwam die gedurende koud anderhalve week voldoende personeel had, maar wel de prijs blijvend had verhoogd.
De groep die de pedagogische kwaliteit van de overblijfkrachten voldoende vindt, is duidelijk kleiner dan de groep met de tegengestelde mening. ‘Als leraar moet je na de overblijf weer veel rust brengen in de klas.’
De groep die vindt dat de overblijf een zaak van schoolbeleid moet worden, is net iets groter dan de groep die dat niet vindt. Bijna een derde heeft hierover geen mening. Dit valt moeilijk te rijmen met de uitspraak: ‘De overblijf is de overblijf. Het is goed dat wij daar niet over gaan’, waarmee bijna de helft het (helemaal) eens is.
Een enkeling verplaatst zich in de leerling: ‘Erg belastend om bij regen met 200 kinderen in de aula gepropt te worden en te kijken naar een televisie te kijken met een doorsnee van 55 centimeter.’
Ook zijn er leraren die zo hun eigen gedachten hebben over de ouders die hun kinderen laten overblijven. Eén schrijft smalend dat het vooral op marktdag druk is op de overblijf, een ander vindt: ‘Ouders laten hun kind te vaak overblijven om het thuis rustig te hebben.’

[infoblokje overblijven]

Hoe is het overblijven bij u op school geregeld?

Lange pauze, overblijf vrijwilligers met vergoeding 34%
Lange pauze, overblijf door groep ouders 19%
Continurooster, korte pauze, leraren doen overblijf 17%
Lange pauze, overblijf met professionele krachten 15%
Anders 14%
Geen overblijf, alle kinderen gaan naar huis 1%
Lange pauze, overblijf onbetaalde vrijwilligers 1%



Rapportcijfer overblijf
Leerkrachten geven gemiddeld een 7,4



Er zou voor de overblijf professioneel personeel aangesteld moeten worden:

Eens 73%
Neutraal 15%
Oneens 12%

Het onderzoek naar de overblijf is uitgevoerd door Nico van Kessel van onderzoeksinstituut ITS van de Radboud Universiteit Nijmegen, in opdracht van de AOb. Het onderzoek is gehouden onder 1985 leraren basisonderwijs.

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.