- blad nr 19
- 4-11-2006
- auteur M. Vermeulen
- Opinie
Wie beter werk verricht, krijgt meer geld
Tegenwoordig is er meer ruimte voor decentrale onderhandelingen. Er ontstaat variatie in arbeidsvoorwaardenpakketten. Vooral in de secundaire arbeidsvoorwaarden. Het onderwijs worstelt erg met de nieuwe speelruimte.
Uit eigen waarneming ken ik het geworstel met een beleidsrijke invoering van het functiewaarderingssysteem. Waar functies gewaardeerd zouden moeten worden, vindt er óf een technische overgang plaats (alle schalen 10 worden automatisch LB) óf grijpt het management de kans om functies lager te waarderen om zo op salariskosten te bezuinigen. Ik ken amper voorbeelden waarbij kwaliteitsoverwegingen de indeling in functies bepaalden.
Het is vrij eenvoudig om bij het bestaande beloningsgebouw kritische kanttekeningen te plaatsen. In beloningssystemen wordt vaak een verschil gemaakt tussen opleiding, taakzwaarte en toegevoegde waarde of schaarste op de arbeidsmarkt. Als ik deze variabelen toepas op onderwijs leidt dat tot de volgende vragen:
• Een universitair geschoolde docent studeert maximaal anderhalf jaar langer dan een hbo’er: rechtvaardigt dat een duurzaam verschil in eindbeloning van zo’n 45 procent (grofweg het verschil tussen eind schaal 9 en eind schaal 12)?
• Wie voegt er in onderwijskundige zin de meeste waarde toe: een juf uit groep 3 op een zwarte school die elementair leesonderwijs geeft of een universitair docent die inleiding in de wijsbegeerte geeft?
• Wat is zwaarder: klassieke talen geven aan vijftien leerlingen in 6-gymnasium of vijfentwintig leerlingen in het beroepsonderwijs maatschappijleer geven?
• Waarom gaat een eerstegraadsleraar er in inkomen niet op vooruit als hij een proefschrift heeft geschreven?
• Waarom verdient een docent natuurkunde niet meer dan een docent geschiedenis? De eerste groep is amper te vinden en erg gewild op de arbeidsmarkt, terwijl de tweede groep eigenlijk alleen maar in het onderwijs aan de slag kan en vooralsnog ruimschoots beschikbaar is.
• Waarom verdienen leraren in de grote steden niet veel meer dan op het platteland?
• Waarom verdient iemand die lesroosters maakt meer dan degene die voor de klas staat?
• Geeft een leraar die al jarenlang min of meer identiek lesgeeft beter les dan een pas afgestudeerde leraar? Beginnende leraren hebben vaak de moeilijkste klassen omdat ze als laatste binnengekomen zijn. Wat zegt dat over taakzwaarte?
Deze vragen maken duidelijk dat het niet moeilijk is om de logica van het huidige beloningssysteem te demonteren. De grote vraag is echter hoe het dan opnieuw in elkaar gestoken moet worden. Waar de vorige generaties leraren vaak met verheven maatschappelijke idealen voor de klas stonden en onderwijs zagen als een middel voor sociale verandering, lijkt dit nu steeds minder aan de orde. Leraarschap wordt gezien als een normale baan die ook normale arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden hoort te kennen. Met deze ontwikkeling is niks mis. Een verzakelijking van de werkprocessen maakt het mogelijk met een nuchtere blik te kijken naar hoe er gewerkt wordt en wat dat oplevert. Maar naar mijn idee passen hier twee belangrijke overwegingen bij. Ten eerste moet gewaakt worden voor het doorschieten van het verlies aan idealisme. Mensen die in het onderwijs gaan werken moeten geen goudzoekers zijn die vooral uit zijn op materieel gewin. Je moet een beetje gek zijn en bovendien gedreven worden door de wens jonge mensen te inspireren. Dit is zeker geen argument voor liefdewerk. Het is vooral een oproep om de discussie over beloningsverhoudingen, passie, inspiratie en intellectuele kwaliteit niet uit het oog te verliezen. Onderwijs gaat om veel meer dan brood alleen. Dit zou wel eens kunnen betekenen dat de mix van primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden aangepast dient te worden.
Het is fascinerend en bedroevend om te zien in wat voor armetierige arbeidsomstandigheden leraren vaak moeten werken. Ze hebben zelden een eigen werkplek en computer, administratieve ondersteuning schiet overwegend tekort en er is meestal geen toegang tot bijvoorbeeld een goede bibliotheek. Als je deze werkomstandigheden vergelijkt met die in pedagogische centra, schoolbegeleidingsdiensten of onderzoeksinstituten is het verschil schrijnend.
Studiereis
Waar het onderwijs bovendien – en dit is mijn tweede overweging – rekening mee moet houden is de behoefte aan een helder vertoog over beloningsverhoudingen. Juist omdat we een meer verzakelijkt onderwijssysteem krijgen. Nu is er veel onvrede, maar missen we goede argumenten om debatten te beslechten. Nu wordt er geen recht gedaan aan bijvoorbeeld de bijdrage die leraren leveren aan de ontwikkeling van de kenniseconomie of het terugdringen van sociale misstanden.
De vraag hoe het beschikbare budget verdeeld wordt over sectoren, organisaties en individuen en welke criteria daarvoor gehanteerd worden, is van belang. In een arbeidsmarkt voor hoogopgeleiden zijn slimme beloningssystemen cruciaal voor het vinden en binden van professionals. Overheid en sociale partners lijken elkaar gevangen te houden in hun onvermogen om een open debat over beloningsverhoudingen in het onderwijs te voeren waarbij toegevoegde waarde, kwaliteit en doelmatigheid centraal staan. Bij gebrek aan moed en visie modderen we door met een archaïsch beloningssysteem dat noch voor zittend, noch voor nieuw personeel aansprekend is.
Zomaar geld steken in algemene loonsverhoging vind ik niet zinvol omdat de tevredenheid dan snel weglekt omdat iedereen maar een beetje krijgt. Ik pleit voor een systeem waarbij mensen die aantoonbaar meer of beter werk verrichten daar ook voor beloond worden. Het is ook de vraag of beloning dan in geld moet gebeuren of bijvoorbeeld in de vorm van iets als een studiereis. Vaststellen wie zich extra ingespannen heeft is niet eenvoudig maar anderzijds ook niet ondoenlijk: nu al gebeurt dit in flinke delen van de commerciële dienstverlening. Overigens kan deze beloning individueel zijn maar ook op het niveau plaatsvinden van een groep die duidelijk extra prestaties levert. Ik beloon dus liever een kleinere groep fors dan iedereen een beetje. De verantwoording van die prestaties ligt in de bijdrage die mensen leveren aan een duurzame verbetering van het onderwijsproces. Als het onderwijs zelf nadenkt over de vormgeving daarvan, slaat het twee vliegen in één klap. Het onderwijs maakt dan een einde aan de archaïsche beloningsstructuur en laat aan de maatschappij zien dat het de ambitie heeft om zichtbaar en controleerbaar te verbeteren.
Dit artikel is een bewerking van een artikel dat eerder is verschenen in Christen Democratische Verkenningen