• blad nr 18
  • 21-10-2006
  • auteur . Overige 
  • Opinie

 

Knip het schooljaar in tweeën

Zolang het ideaal van volledig adaptief onderwijs ver weg is, is het opknippen van het schooljaar in het basisonderwijs in twee halfjaarlijkse perioden alvast een realistische stap. Onderzoeker Mieke van Groenestijn van de faculteit educatie van de Hogeschool Utrecht komt tot dat idee op basis van haar jarenlange ervaring met kinderen met ernstige rekenproblemen. Zij beschrijft dit in het boek ‘Dyscalculie in discussie’.


In de praktijk blijkt dat we met de ontwikkeling van het realistische reken-wiskundeonderwijs niet hebben kunnen bereiken dat kinderen niet meer uitvallen. Ongeveer 10 procent van de leerlingen heeft grote problemen en verlaat het basisonderwijs op het niveau van ongeveer groep 5 of 6. Het onderwerp heeft dus zorgvuldige aandacht nodig.
Vroegtijdig signaleren is een eerste vereiste. Voortdurend observeren en het doen van toetsjes in groep 1 en 2 en in het eerste halfjaar van groep 3 zijn onmisbaar. Dit lijkt een open deur, maar in de praktijk wordt nog vaak veel te lang gewacht met doorverwijzing. Soms worden kinderen pas in de bovenbouw aangemeld voor onderzoek. In andere situaties nemen ouders zelf het initiatief en gaan op zoek naar hulp buiten de school, soms na jarenlange problemen. Als een kind het niet vanzelf leert aan de hand van een methode, moet er zo snel mogelijk alles aan gedaan worden om te achterhalen wat er aan de hand is en op welke manier het dan wèl leert rekenen.
Zodra blijkt dat een leerling regelmatig uitvalt op leerlingvolgtoetsen en methodegebonden toetsen en herhaalde instructie niet helpt, is het van groot belang de problemen van de leerling systematisch te analyseren. Samen met een remedial teacher, rekencoördinator of schoolbegeleider kan het proces van diagnosticeren en begeleiden in een vroeg stadium op gang komen. Goede diagnostiek levert niet alleen informatie op over wat een kind allemaal wel en niet kan, maar ook over de wijze waarop het kind het beste informatie verwerft en verwerkt, dus procesgericht onderzoek.

Zomerkinderen
Wat duidelijk wordt, is dat de huidige structuur van de basisschool zo’n aanpak belemmert: het onderwijs is weinig flexibel. Ondanks alle pogingen tot adaptief onderwijs en goede leerlingbegeleiding is ons onderwijssysteem nog traag en star. In de meeste gevallen beginnen leerproblemen al in groep 3. Jonge kinderen, opvallend veel ‘zomerkinderen’ (geboren in de maanden mei tot en met september), en kinderen die wat langzamer op gang komen in de beginfase van groep 3, kunnen vastlopen omdat zij leerstof aangeboden krijgen waar zij in hun ontwikkeling nog niet aan toe zijn. Voor de kerst is vaak al duidelijk welke kinderen in groep 3 vast gaan lopen. Elke leerkracht kan wel een of twee kinderen in de groep aanwijzen. De oorzaak van het probleem wordt meestal toegeschreven aan de leerling. Hier speelt de vraag in hoeverre goed onderwijs reken-wiskundeproblemen kan voorkomen of zoveel mogelijk kan beperken. Meestal wordt in de klassensituatie gewoon doorgegaan met het onderwijs en het kind doet gewoon met alles mee, al of niet met extra hulp. Na een half jaar onderwijs is het kind dan soms al helemaal vastgelopen en zijn de gevolgen niet meer te overzien.
Flexibilisering van het jaarprogramma is voor mij een eerste optie om leerproblemen als gevolg van een latere of langzame ontwikkeling te voorkomen. Door vanaf groep 3 minimaal twee startmomenten in het jaar te creëren, in augustus en in januari, kunnen vooral jonge kinderen en kinderen met startproblemen hiermee al enorm geholpen worden. Door daarbij een systeem te ontwikkelen van twaalf keer een half jaar onderwijs in plaats van zes keer een jaar kan mijns inziens het basisonderwijs organisatorisch beter afgestemd worden op vorderingen van individuele leerlingen. Dit biedt tevens mogelijkheden voor tussentijdse verlenging van het leerproces van een half jaar op momenten wanneer dit nodig is. Dit kan effectiever werken dan doublures van een jaar, mits er dan ook werkelijk serieus aan de problematiek wordt gewerkt.
Het biedt ook mogelijkheden voor snelle leerlingen. Hierbij kan gedacht worden aan tussentijdse verkorting. Een dergelijk systeem zou dan ook in het voortgezet onderwijs gestart moeten worden. In scholen met parallelklassen hoeft dat geen probleem te zijn.

Anders doen
Vervolgens is onderzoek naar begeleiding van kinderen met ernstige reken-wiskundeproblemen heel hard nodig. Als een kind moeite heeft met het automatiseren en memoriseren van bijvoorbeeld optellen en aftrekken (tot 20, 100), splitsen en het leren van de tafels, gaat het niet om het nog eens doen, het gaat om het anders doen. Verlengde instructie werkt niet bij deze kinderen. Het gaat hier om andere instructie.
Bij onderzoek naar afstemming van instructie op de mogelijkheden van de individuele leerling gaat het volgens mij om drie componenten:
Kwaliteit van de methode. Methodes kunnen meer manieren bieden voor het verwerven, oefenen, automatiseren en memoriseren van rekenvaardigheden, rekening houdend met de verschillende leerstijlen van kinderen. Ook kunnen alternatieve routes uitgelijnd worden als het volgens de hoofdlijnen in de methode niet lukt. Suggesties voor observaties en hulpverlening kunnen in de handleiding worden opgenomen. Een goed leerlingvolgsysteem bij de methode is noodzaak.
Professionaliteit van de leraar. Een goede leraar heeft een extra zintuig ontwikkeld om te observeren in allerlei lessituaties en heeft kennis van meerdere methodieken om rekenen-wiskunde te leren, los van de methode waarmee gewerkt wordt. Bijvoorbeeld meer manieren om kinderen te leren vermenigvuldigen en de tafels te leren. De combinatie van observeren en het afstemmen van de juiste instructie voor een leerling doet een groot beroep op de deskundigheid van de individuele leraar.
Professionaliteit van het team. Een leraar kan het niet alleen. Gezamenlijke deskundigheid van een onderwijsteam (hiermee bedoel ik het samenspel van leraren, interne begeleider, taalcoördinator, rekencoördinator, remedial teacher en schooladviesdienst) en goede procedures zijn bepalend voor adequate leerlingbegeleiding.
Onderzoek naar begeleiding van kinderen met reken-wiskundeproblemen is mijns inziens vooral gericht op verschillende manieren van leren en instructie en het zoeken naar de wijze waarop het kind met problemen iets het beste leert. Hierbij durft men in het onderwijs af te wijken van wat in methodes wordt aangeboden en van de nu geldende aannames over leren en onderwijzen van rekenen-wiskunde. Daarnaast zijn er protocollen nodig waarin aangegeven wordt welke stappen genomen kunnen worden, welke instrumenten gebruikt kunnen worden voor signalering en diagnostiek en waarin suggesties voor hulpverlening worden geboden.

Mieke van Groenestijn is orthopedagoog, onderzoeker en adviseur op de faculteit educatie van de Archimedes lerarenopleiding van de Hogeschool Utrecht en bestuurslid van de Nederlandse Vereniging tot Ontwikkeling van het reken-wiskundeonderwijs (NVORWO).

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.