- blad nr 13
- 24-6-2006
- auteur A. Kersten
- Redactioneel
Zestig miljoen euro voor schoolgebouwen blijft ongebruikt
Uit die monitor komt juist naar voren dat alle gemeenten samen in 2004 zestig miljoen euro minder hebben uitgegeven aan hun schoolgebouwen dan wat ze ervoor van het rijk kregen. Het budget voor onderwijshuisvesting is gegroeid van 1,23 miljard in 2002 naar 1,29 in 2004, de uitgaven van de gemeenten namen toe van 1,16 naar 1,23 miljard.
Met enige regelmaat klagen schoolbesturen bij hun gemeenten over achterstallig onderhoud en krappe huisvesting. Gemeenten krijgen een rijksbijdrage voor investeringen in onderwijshuisvesting, maar dat geld is niet geoormerkt. Dat wil zeggen dat ze het ook aan andere zaken kunnen besteden. Uit vorige onderzoeken bleek al eerder dat gemeenten een deel van dat geld niet voor onderwijs aanwenden. ‘Wat we nu zien is dat het uitgavenniveau van de gemeenten ten opzichte van de vorige monitor weliswaar stijgt, maar nog wel achterblijft bij het totaal beschikbare volume’, schrijft minister Van der Hoeven van Onderwijs in de begeleidende brief aan de Kamer.
Dat er landelijk ‘geld op de plank blijft liggen’, bestrijdt Geluk niet. “Maar als dat in Tweede Kamer tot de conclusie zou leiden dat er gekort kan worden op het totale huisvestingsbudget, zou dat dramatisch zijn.”
Volgens de Rotterdamse wethouder, die ook namens de collega’s uit Amsterdam, Den Haag en Utrecht het woord voert, geven de grote gemeenten juist meer uit. Hij schat dat Rotterdam jaarlijks ongeveer vijftig miljoen aan schoolgebouwen uitgeeft, tien miljoen daarvan komt uit eigen middelen. Een belangrijke kostenpost vormen de aanpassingen van de scholen voor beroepsonderwijs, zodat ze meer praktijkgericht kunnen werken.
Ook Rein Munniksma, voorzitter van de onderwijscommissie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), bevestigt dat de uitgaven samenhangen met de grootte van de gemeente en de aanwezigheid van voortgezet onderwijs. Gemeenten met meer dan 100.000 inwoners geven gemiddeld meer uit dan er binnenkomt. Volgens hem kunnen ‘onbillijke verschillen’ worden opgevangen door een andere verdeelsleutel voor de middelen.
De huisvestingsmonitor is nu vijf keer uitgevoerd sinds de gemeenten in 1997 verantwoordelijk werden voor de huisvesting van het basis- en voortgezet onderwijs. Het onderzoek omvat een enquête onder gemeenten en wordt gehouden in opdracht van het ministerie van Onderwijs.
Van der Hoeven noemt de decentralisatie van onderwijshuisvesting een succes. ‘In sommige gemeenten is er nog werk te doen’, schrijft ze aan de Kamer. ‘In de praktijk zien we dat in een aantal gevallen het scholenveld initiatieven neemt om de lokale bestuurders te wijzen op gesignaleerde tekortkomingen. Meestal leidt dit tot een oplossing.’
Dat kleinere gemeenten minder geld aan de gebouwen uitgeven, wil volgens Geluk niet zeggen dat ze hun onderwijshuisvesting verwaarlozen. In die gemeenten hoeft er waarschijnlijk minder te gebeuren aan de gebouwen, denkt hij.