• blad nr 11
  • 27-5-2006
  • auteur . Overige 
  • Column

 

1 + 1 = 3

Nederland en Frankrijk, twee landen die bijna naast elkaar liggen, veel Europese geschiedenis delen en toch zo fundamenteel verschillen als het gaat om onderwijstradities en onderwijsvernieuwing. Ogenschijnlijk vallen de verschillen mee. Veel van onze actuele onderwijsproblemen, zoals gebrek aan motivatie, schooluitval, leeszwakke leerlingen, en segregatie, kom je evengoed in Frankrijk tegen. Ook lijken oplossingen in dezelfde richting te gaan: meer zelfstandig leren, leesniveau verbeteren en dergelijke. Maar zodra je dieper graaft, blijken de interpretaties van problemen en de aangedragen oplossingen vaak haaks op elkaar te staan. Het grote verschil zit hem uiteraard in dat wij handel voorop stellen en zij cultuur. Op een of andere wijze vormt juist dat verschil een fikse belemmering om van elkaar te leren. Wij hechten aan pragmatisme en consensus, zij aan een goed idee en een kritische geest. Toch zouden beide landen hun onderwijssysteem kunnen verbeteren als ze van elkaars sterke punten leren.
Nu de Nederlandse inspectie signaleert dat een kwart van de leerlingen aan het einde van de basisschool een leesachterstand heeft van twee jaar, en in het Periodiek peilingsonderzoek (ppon) van Cito is vastgesteld dat het rekenniveau van basisschoolleerlingen ‘achteruit holt’, wordt het weer eens tijd aandacht te schenken aan ‘systeemfouten’. Dat doet de inspectie helaas niet. Nieuw is de constatering dat de leesachterstand volgens haar alleen in eerste instantie milieugebonden is, om daarna toch vooral schoolgebonden te worden en dus vermijdbaar. Heel goed dat dit een keer gezegd wordt door de controlerende instantie van de overheid en niet alleen door een enkele onderzoeker. Maar hoe wil de inspectie het leesonderwijs verbeteren? ‘Door technisch lezen te benadrukken’, lees ik in een interview met inspecteur-generaal Kete Kervezee. ‘Dat kan iedereen leren’ en ‘dat is gewoon een kwestie van goed klassenmanagement’. Volgens mij maakt de inspectie zo twee denkfouten.
Ten eerste gaat het bij leeszwakke kinderen juist om begrijpend lezen en woordenschat uitbreiden, zoals Harvard-onderzoeker Catherine Snow dat in een mooi interview in NRC Handelsblad van 13 mei nog weer eens benadrukt. Ten tweede maakt de inspectie van een systeemfout een individuele school- en docentfout. Wat we over de hele linie nodig hebben zijn basisschooldocenten die de taal- en denkontwikkeling van kinderen vooruit kunnen trekken, bijvoorbeeld door denkvragen te stellen bij weldoordachte opdrachten. Dat vergt slimme en hoogopgeleide basisschooldocenten die in niet te grote klassen lesgeven en die zowel kansrijke als kansarme leerlingen kunnen stimuleren. Die hebben we amper omdat de Nederlandse handelsgeest daar geen geld voor over heeft, en segregatie en schoolautonomie het probleem zogenaamd verder oplossen. De gemiddelde Nederlandse basisschooldocent heeft vijf jaar havo en vier jaar pabo en is dus minder opgeleid dan ten minste een kwart van zijn leerlingen opgeleid zal worden. In Frankrijk heeft een basisschooldocent minimaal een vwo-diploma, drie jaar universitaire studie, twee jaar lerarenopleiding waarvan het laatste jaar alleen gevolgd mag worden na het slagen voor een zeer selectief concours. Twee tendensen zijn daarbij interessant: steeds vaker melden zich de betere studenten aan en het aantal aanmeldingen groeit. Laten wij dat hoge opleidingsniveau voor basisschooldocenten van de Fransen overnemen om het vervolgens praktischer in te zetten dan de Fransen doen. Dan is 1 + 1 = 3.

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.