- blad nr 4
- 18-2-2006
- auteur G. van der Mee
- Redactioneel
Geld voor drop-outs
In Nederland wordt tachtig miljoen uitgegeven per jaar voor beleid dat de uitval van scholieren tegen moet gaan. Het is echter niet bekend of dit beleid ook effect heeft. Dat staat in het rapport van het Centraal Planbureau (CPB) Voortijdig schoolverlaten in Nederland: omvang, beleid en resultaten. De effectiviteit van een aantal buitenlandse programma’s is wel gemeten. Dat geldt bijvoorbeeld voor een programma voor jongeren uit de lagere inkomensgroepen in Engeland dat in 1999 startte in tien onderwijsdistricten. In 2004 is dit tweejarige programma landelijk ingevoerd voor 16- tot en met 18-jarigen: niet-leerplichtige leerlingen dus. De jongeren krijgen een wekelijkse inkomensafhankelijke toelage (45 tot 60 euro), een periodieke bonus gekoppeld aan de aanwezigheid op school (75 tot 120 euro) en een eindbonus afhankelijk van de studieprestaties (75 tot 210 euro). De prestatiebonus wordt uitgekeerd als de leerling de doelstellingen die van tevoren samen met de ouders zijn vastgelegd, heeft gehaald. Zonder bonus nam 4,5 procent van de jongeren uit lagere inkomensgroepen deel aan het onderwijs. Met bonus was dit 6,4 procent. Tegelijk met de bonussen werd overigens het onderwijsprogramma verbeterd en de begeleiding geïntensiveerd.
Volgens het CPB zijn het vooral de jongere leerlingen die net op het mbo zitten die de school verlaten. Speciaal voor deze groep wordt gewezen op een Amerikaans programma waarbij risicoleerlingen, zoals kinderen uit eenoudergezinnen, intensief en langdurig worden begeleid. Een coach fungeert als vriend en rolmodel. Hij houdt zich niet zozeer met het lesprogramma bezig, maar met de sociale ontwikkeling van de jongere. Hierdoor verbeteren de schoolprestaties van de jonge leerlingen.
Volgens het CPB is het niet de bedoeling dat deze programma’s precies zo gekopieerd worden in Nederland, maar onderdelen ervan zijn hier wellicht ook effectief.