- blad nr 10
- 14-5-2005
- auteur . Lachesis
- Column
Spuigaten
Er is niet veel dat het bestuur waaronder ik val niet heeft gedaan om de uittocht uit onze school te verklaren: tevredenheidsonderzoeken, inspectiebezoeken, buurtonderzoeken. Ergens moest toch sprake zijn van verantwoordelijkheid, schuld wellicht. Enigszins gekwetst deelden wij de vragenformulieren uit en ontvingen de inspecteur. Uit alle onderzoeken bleek niets van verantwoordelijkheid, laat staan van schuld. Wel werd er veel gewezen. Hier en daar zelfs met de neus dicht. Die schoolbevolking van ons… dat liep de spuigaten uit. Daar voelden zij zich in de buurt niet prettig bij. Daarom kozen zij voor de christelijke school. Ronduit komisch werd het toen we de uitkomsten van het tevredenheidsonderzoek van onze eigen ouders onder ogen kregen. Ook die knepen hier en daar hun neus dicht. Ja, het liep de spuigaten uit, oordeelden ze hardvochtig terwijl ze naar elkaar wezen.
Het is niet moeilijk te bedenken wat ze bedoelen. Het kan namelijk niet waar zijn dat ze met al dat wijzen onze leerlingen van allochtone want Aziatische afkomst bedoelen. Je kunt je werkelijk geen beleefder en onopvallender kinderen wensen. Dus moeten het de Tokkies zijn. Deze school heeft altijd Tokkies gekend maar ze vielen pas echt op toen de schoolbevolking afnam. Het kan ook zijn dat hun zelfbewustzijn groteske vormen aannam naarmate hun populariteit op de televisie groeide. Het is een groot misverstand dat ze leuk zijn. Het is een ramp om ernaast te wonen. Een ramp om een fatsoenlijk gesprek met ze te houden. Een ramp om ze op enige verantwoordelijkheid te wijzen. Ze weten van geen enkele plicht maar kennen al hun rechten tot op de komma. Ik lach allang niet meer over hun echtelijke ruzies bij de ingang van de school. Hun valse, loslopende honden, de autowrakken op de parkeerplaats achter de school, de eindeloos om de school scheurende opgevoerde brommertjes. Je weet nooit waar je met ze aan toe bent. De ene keer komen ze joviaal met grote pannen soep een schoolfeest opluisteren, de andere keer bellen ze met het plaatselijke sufferdje om een valse beschuldiging over een collega door te geven. Maar als ze het kantoortje binnenlopen om een nieuwe spruit van god weet welke vader op te geven, dan schrijven we die vanzelfsprekend in.
Wat kunnen we anders? Wat gun ik onze concurrent één zo’n familie, peins ik, terwijl ik de spreuken op de banieren in mij opneem. Het hoeft er echt maar één te zijn. Maar wel een hele grote.