- blad nr 5
- 5-3-2005
- auteur . Overige
- Column
Tropen
Maar het idee van ‘de tropen’ komt ook wel eens bij me op als in het voorjaar het zonnetje weer begint te schijnen. Onze school is uit de jaren zestig. Isolatie, daar had nog nooit iemand van gehoord en de ramen zijn zo groot als het maar kan. Daar kan lekker veel licht door naar binnen vallen, maar dus ook… juist, veel zon. Als de kachel nog lekker brandt (want buiten is het koud) en het zonnetje schijnt naar binnen, dan kan het er zeker zo warm worden als in de zomer.
Een paar leerlingen per klas erbij betekent ook een paar kacheltjes erbij. Grotere klassen zijn dus op meerdere gebieden economisch, totdat het airco-tijd wordt. Dan hoef ik bovendien niemand meer te manen zijn jas uit te trekken. En vroeg of laat komt dan ook die ene vraag weer naar boven. Ieder jaar weer. Wat ze ook vergeten, dit niet. “Meneer, kunnen we niet buiten les krijgen?” Ik krijg steevast te horen dat de leraar biologie dat ook doet in zijn vwo- en havo-klassen. Ja, dat haalt je de koekoek. Ik gebruik gras alleen maar om op te zitten, maar hij kan er uren over praten. Voordat de leerlingen goed en wel buiten zijn en zitten, is hij al een halve les verder. Maar wat moet een econoom nu over gras vertellen?
Eén keer heb ik het gedaan. Ja, ik heb me laten overhalen. Ik heb er van te voren nog aan gedacht de leerlingen goed te instrueren dat ze zachtjes moesten doen op de gang en de trap, om andere klassen niet te storen. Wij met zijn allen boeken inpakken, de trappen af, naar buiten. Ben je eenmaal op het schoolplein aangekomen, dan is het nog een hele kluif om een geschikte plek te vinden voor een man of dertig. Eerst gaan we op zoek naar gras. Niet zomaar gras, maar gras dat in de schaduw ligt. Achter de school vinden we nog een stukje waar de zon niet schijnt. Het spul gaat zich installeren. De grond is te nat, te hard, te koud, of ze zitten niet dicht genoeg bij een vriend of vriendin. Ik sta verbaasd toe te kijken hoe ze uiteindelijk allemaal toch een plekje vinden, dicht bij elkaar. Als ik het zo eens bekijk, lijkt het me nog een stuk warmer dan boven in het lokaal, waar ze tenminste nog een halve meter uit elkaar zitten. Dat wil hier niet lukken, als ze in de schaduw willen blijven. Boeken en schriften worden weer opgezocht. Gelukkig waait het niet.
Er gaat een vinger omhoog, maar ik heb even geen tijd. Eerst wil ik met de uitleg beginnen. Ik kijk om me heen, de meesten hebben intussen hun boek open op de goede bladzijde. Mijn aandacht wordt getrokken door Joanna, die druk bezig is met een plakstift en een paar foto’s. Ik vraag wat ze aan het doen is. (Eigenlijk is dat een stomme lerarengewoonte, want iedereen kan zien wat ze aan het doen is.) Ze zegt dan ook schaapachtig: “Ik plak foto’s in.” Ik leg haar rustig uit dat dit daarvoor niet het moment is. “Maar het moet toch ook gebeuren?”, zegt ze ijverig. Ik moet even denken. De manier waarop ze het zegt, doet me denken aan mijn moeder, die me uitlegde waarom ze stond te strijken terwijl ze er eigenlijk geen zin in had. Bij die gedachte moet ik lachen. “Gelijk heb je, moet ook gebeuren, maar waar staat dat je dat nu moet doen?” Vanuit mijn ooghoeken zie ik opnieuw die vinger omhooggaan. “Wacht even”, zeg ik en blijf Joanna aankijken. Ze bergt de foto’s op, terwijl ze haar schouders ophaalt over zoveel onbegrip.
Ik ben er klaar voor. Ik kan eindelijk mijn uitleg beginnen, al heb ik nog geen idee hoe dat zonder bord kan. Dan herinner ik me opeens die vinger weer. “Johan? Wat wilde je vragen?” “Kunnen we niet weer naar binnen, meneer?” De anderen vallen hem bij. Het gras is inmiddels nog natter, kouder en harder geworden blijkbaar. Niet alleen buurmans gras was deze keer weer groener, maar ook dat van de havisten.