• blad nr 12
  • 16-6-2001
  • auteur D. van 't Erve 
  • Dossier

 

Verloren uren

Docent K. heeft een deeltijdbaan van dertig uur per week, als hij in april 1995 de directeur van zijn scholengemeenschap tijdelijk vervangt. De werkgever betaalt hem als leraar voor 38 uur per week plus een extra toelage, conform het rechtspositiebesluit onderwijs. Aan de vervanging komt een eind als een fusie in augustus 1996 de directeursfunctie overbodig maakt. K. vraagt een werkloosheidsuitkering aan voor de acht uur die hij zal verliezen, hij gaat immers terug van 38 naar dertig uur. De Uszo kent de uitkering toe. Als K. in augustus 1997 de uitkering wil omzetten naar een ziekte-uitkering gaat Uszo ook daarmee akkoord.
Drie maanden later komt de uitkeringsinstantie echter op haar besluit terug. K. is helemaal niet werkloos geworden, omdat hij helemaal geen uren heeft verloren. K. heeft immers een vaste aanstelling als leraar voor 25 uur plus een taakuitbreiding van vijf uur. Dat is niet veranderd doordat hij de directeursfunctie waarnam. Nu K. niet meer werkloos wordt geacht, vervalt ook het recht op ziekte-uitkering over die uren.
Als bezwaar niets helpt, stapt K. met hulp van de juridische dienst van de AOb naar de rechtbank. K. vindt dat zijn aanstelling is uitgebreid naar 38 uur omdat hij twee jaar lang de directeur heeft vervangen. Dit kon niet in een deeltijdbetrekking, hij was de volledige werkweek op school aanwezig en was altijd aanspreekbaar als directeur. Bovendien blijkt uit zijn salarisspecificatie dat de omvang van de normbetrekking 38 uur was en ook in de personeelsformatie is hij voor 38 uur opgenomen. Volgens Uszo was K. opgedragen de directeur volledig te vervangen binnen zijn aanstelling als leraar, dus voor dertig uur per week. Om hem hiervoor op een adequate manier te kunnen belonen, betaalde de werkgever hem 38 uur uit. Dat hij feitelijk 38 uur gewerkt heeft, heeft K. volgens Uszo niet aangetoond.
Volgens het besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel is iemand werkloos als hij minstens vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per week heeft verloren, alsmede het recht op doorbetaling over die uren. Onder arbeidsuren wordt het aantal uren verstaan waarin de betrokkene in de 26 weken onmiddellijk voorafgaand aan het urenverlies heeft gewerkt. Volgens de rechtbank moet bij K. naar de feitelijk gewerkte uren worden gekeken. In de periode voorafgaand aan het urenverlies heeft K. de directeurstaken waargenomen. Dit betrof de volledige taak van de directeur. De bewijzen van K. (salarisspecificatie en personeelsformatie) maken voldoende aannemelijk dat hij in die periode meer uren heeft gewerkt dan zijn aanstellingsomvang van dertig uur als leraar, meent de rechtbank. Hoewel de werkgever heeft verklaard dat die 38 uur alleen bedoeld was om de vergoeding te verhogen, is het mogelijk dat K. meer uren werkte dan zijn aanstellingsomvang. Uszo had dit moeten onderzoeken. De rechtbank acht het beroep van K. gegrond. Inmiddels heeft Uszo een nieuwe beslissing genomen en K. in het gelijk gesteld: hij heeft alsnog recht op een uitkering over de verloren uren.

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.