- blad nr 20
- 20-11-2004
- auteur R. Sikkes
- Redactioneel
Verdwijnen MO-opleiding ‘historische vergissing’
“Met het verdwijnen van de MO-opleidingen zijn we echt wat kwijtgeraakt. Een opleiding die zorgde voor mobiliteit binnen het onderwijs, voor flexibiliteit, die onderwijzers, mensen van buiten het onderwijs en huisvrouwen een carrièreperspectief bood”, zegt Jaap Vedder, voorzitter van stichting onderwijsfonds Cocma, een stichting die het erfgoed beheert van de Utrechtse MO-opleiding.
Vrijdag 26 november komt op symposium Leraren: leven lang leren of levenslang onherroepelijk de vraag naar voren of de MO-opleidingen weer nieuw leven in geblazen moeten worden. Vedder: “De MO-opleidingen kunnen natuurlijk in dezelfde vorm niet terugkomen, maar wel de rol die zij vervulden.” Zeker als je kijkt naar de discussies die er nu spelen om via het opzetten van programma’s als pabo-plus het doorstromen leerkrachten naar het vmbo te bevorderen. Met een combinatie van afstandsleren en cursussen op pabo’s in het hele land moet het volgens Vedder toch makkelijker zijn deze carrièremogelijkheid voor leerkrachten basisonderwijs weer mogelijk te maken.
Vedder benadrukt hij dat er twee zaken speelden in de succesfactor die de MO-akte was. Er was een intensieve opleidingsroute voor wie carrière wilde maken binnen het onderwijs, tegelijkertijd werd die ook beloond. Een akte halen betekende ook een financiële verbetering. Die mogelijkheid is met de herziening salarisstructuur (hos) in de jaren tachtig vrijwel tegelijk met de mo-opleidingen verdwenen. “Zo’n combinatie zou opnieuw de doorstroom binnen het onderwijs enorm kunnen vergroten. Met het lerarentekort in het voortgezet onderwijs voor de deur, en toch een behoorlijke belangstelling voor de pabo, zouden we over een systeem dat die twee prikkels kent – opleiding en beloning van studie – ernstig moeten nadenken. Decennialang bestond vijftig procent van de leraren voortgezet onderwijs uit mensen met een MO-akte. Die bron is verdwenen.”
Eenzaam avontuur
De route naar het leraarsschap bestond rond 1900 uit twee wegen. De universiteit was in die dagen nog een belangrijke leverancier van docenten voor de hbs en het gymnasium. Maar tegelijkertijd was de universiteit een elitair bolwerk, voor talloze talenten onbereikbaar. Het alternatief was blokken voor de ‘akte middelbaar onderwijs’, kortweg de mo-akte. Ook die route was moeizaam, maar aantrekkelijk. Want wie zijn akte haalde – vaak onderwijzers – maakte carrière in het onderwijs. Leraar in plaats van onderwijzer, een beter salaris.
Het was een eenzaam avontuur om al die studieboeken door te worstelen en daarna wachtte het staatsexamen, dat als onnoemelijk zwaar werd ervaren. Slechts een handjevol doorzetters haalde dat in één keer. Als reactie op het grote leger afvallers ontstonden in 1912 particuliere instellingen, de MO-opleidingen, die voortaan systematisch studenten in de avonduren gingen voorbereiden op dat MO-examen. Een deeltijdopleiding avant la lettre dus, die zou uitgroeien tot instituten met naam en faam, zoals bijvoorbeeld de Katholieke Leergangen in Tilburg, de Gelderse Leergangen in Nijmegen en het Utrechtse Cocma.
De MO-opleidingen waren zonder meer een succes, groeiden en bloeiden en kenden zelfs aan het einde van hun bestaan nog een enorm aantal studenten. En de opleidingen vervulden van begin tot eind een waanzinnig belangrijke rol als leverancier van bekwame docenten: ongeveer de helft van alle leraren voortgezet onderwijs had een MO-opleiding achter de rug. Zonder die opleidingen was het nooit gelukt om de groeiende toestroom van jongeren naar het voortgezet onderwijs op te vangen.
Veel studenten, ongeveer de helft, was onderwijzer en greep de studie aan als carrièrekans. Een baan in het voortgezet onderwijs had twee voordelen: betere betaling en meer status. En voor mensen van buiten het onderwijs vervulde het een rol als zij-instroomstudie. Want naast de onderwijzers waren er veel mensen uit de administratieve beroepen en vrouwen die geen onderwijsopleidingen hadden, maar wel van plan waren op met hun MO-akte voor de klas te gaan staan.
Toch houdt de MO-opleiding in 1987 op te bestaan. In het boek Waarvan Akte onderzoeken de historici Jozef Vos en Jos van der Linden onder meer de reden van het verdwijnen. In hun speurtocht komen twee oorzaken aan bod: het onderwijskundig conservatisme en de schaalvergrotingsoperatie in het hbo.
Aantal studenten MO-opleidingen
1960 7.000
1970 16.000
1980 20.000
1987 17.000
(bron: Waarvan Akte)
Die kritiek op het conservatisme is al oud. Al in 1946 zegt de hoogleraar pedagogiek J. Waterink dat op school het ‘leren leren’ centraal moet staan. Dan al zijn het de MO-opleidingen die als ouderwets worden bestempeld. Er wordt een tegenstelling geschapen, zo analyseren de schrijvers tussen de vakidioot die feitjes oplepelt en de echte didacticus. En dat terwijl veel MO-leraren vanuit hun tijd in het basisonderwijs juist bakken vol didactische ervaring meenamen naar het voortgezet onderwijs.
In de jaren zestig en zeventig werden de MO-opleidingen helemaal door de onderwijsvernieuwers in de hoek gezet als bolwerken van conservatisme. Want de nieuwe leerlingen, de nieuwe middenschool, had geen docenten nodig die van één vak alle feitjes konden oplepelen, maar begeleiders die de jongeren bijstonden in hun ontwikkeling. Dat vroeg om de ‘nieuwe lerarenopleiding’ waar de docent van de toekomst op zijn mooie taak zou worden voorbereid.
Geplaagd door het clichébeeld van de lesboeren, waren het op hun beurt weer de MO-docenten die onderwijsvernieuwers wegzetten als ‘pedagochelaars’ die het belang van kennis onderschatten. Het werd een debat van doven, zoals Vos en Van der Linden duidelijk maken in een enorme opsomming van alle commissies en rapporten die er in die jaren over de lerarenopleidingen verschijnen. Zo schrijft de Utrechtse pedagoog R. Mossel bijvoorbeeld in 1967 dat de MO-opleidingen alleen kunnen voortbestaan ‘als ze volkomen en misschien zelfs onherkenbaar gereorganiseerd worden’.
De sfeer die rondom de MO-opleidingen werd opgeroepen, maakte dat zij zelf nauwelijks de kans kregen om aan een eigen vernieuwing te werken. Want die behoefte bestond wel degelijk, ook bij een aantal rectoren van MO-instituten.
Middenschool
De komst van het kabinet Van Agt luidde een korte renaissance in. In de regeringsverklaring van 1978 sprak het kabinet juist openlijk waardering uit voor het mo-onderwijs en voegde daar aan toe dat ‘deze verdienen te worden gestimuleerd en, waar nodig, verbeterd.’ Ondanks de blijvende stroom studenten – in de jaren tachtig nog steeds rond de 17.000 – werden de MO-opleidingen uiteindelijk in de uniforme mal van het nieuwe hoger beroepsonderwijs gedrukt. Het moesten deeltijdopleidingen worden binnen grotere instellingen, het collegegeld moest worden gelijkgetrokken met de rest van het hoger onderwijs. Dat maakte de eens zo goedkope MO-studie aanzienlijk duurder en verlengde de duur van de opleiding enorm. Eigenlijk was het de schaalvergrotingsoperatie die zo de doodssteek gaf aan de nog steeds voor grote groepen aantrekkelijke studie. Aan de nieuwe deeltijdvariant van de lerarenopleidingen voortgezet onderwijs nam het studentenaantal in een razend tempo af. Van de pakweg 17.000 studenten zijn er nu nog maar een schamele 7.000 over. Maar wonderlijk genoeg leggen de auteurs toch niet bij de schaalvergrotingsoperatie de schuld. ‘Het cruciale moment was de beleidsmatige isolatie van 1968, toen het ministerie de opleidingen kwalificeerde als ongeschikte partners bij de realisatie van de middenschool.’
Verrassend, zo’n slotconclusie om de schuld bij de middenschooldiscussie te leggen, als het boek verder de oorzaak vooral bij de uniforme eisen voor het hoger onderwijs legt. Auteur Jozef Vos vindt dat daar toch de kiem ligt van de ondergang van de MO-opleidingen. “Vanaf de jaren zestig werden er hopen geld geïnvesteerd in de nieuwe lerarenopleidingen. Zij hadden carte blanche. Daar zou de integratie van vakinhoud en pedagogische aanpak plaatsvinden. De MO-opleidingen kregen geen enkele kans om zich te ontwikkelen, werden weggezet als achterhaald en conservatief, maar kregen niet eens de mogelijkheid om zich te vernieuwen. En laten we eerlijk zijn: van die integratie van vakinhoud en onderwijskundige aanpak hebben de nieuwe lerarenopleidingen ook lange tijd niet veel terecht gebracht.”
Het lijkt er ook een beetje op dat de MO-opleidingen zich hebben laten wegspelen. Waren er geen voormannen die pal stonden voor deze succesvolle opleiding? Jaap Vedder, voorzitter van de stichting Onderwijsfonds Cocma: “De rectoren van de opleidingen hebben de ernst nooit onderkend. Het was ook een veel te beschaafd, erudiet gezelschap om het politieke gevecht aan te gaan. En het was geen echte eenheid. Er waren zeventien opleidingsplaatsen met zeventien studierichtingen en 17.000 studenten. Er was per instituut meestal één rector met één administrateur en verder bepaalden de studieleiders het programma voor de docenten. Het was een wereld vol parttimers, zonder overhead en onderwijskundig beleid. Alleen in Tilburg en aan de Gelderse Leergangen waren gedachten over vernieuwing op basis van de praktijk. Maar congressen over de toekomst van de MO-opleidingen, discussiebundels, nee, dat was er allemaal niet. Men heeft zich in dat tijdsgewricht laten wegspelen.”
Het symposium Leraren: leven lang leren of levenslang wordt gehouden op vrijdag 26 november. De kosten bedragen € 95 voor symposium, lunch en het boek Waarvan Akte. Meer informatie bij Inge van Gaal, 030-2532728, deeltijdonderwijs@fbu.uu.nl
AOb-leden kunnen €4,50 korting krijgen op het boek Waarvan Akte, geschiedenis van de MO-opleidingen 1912-1987 Zie daarvoor de bon op pagina 49.
{KADERS}
‘Slecht voorbereid voor de klas’
Francis Broos, leraar Engels op het Beatrixcollege in Tilburg, viste vijf jaar geleden de oude vergeelde tentamenlijsten van haar onafgemaakte MO-B opleiding tussen de babyfoto’s vandaan. Ze toog ermee naar de Fontyshogeschool, met de vraag of ze die opleiding – inmiddels omgedoopt tot eerstegraadsopleiding – twintig jaar na dato alsnog kon afmaken. Dat kon. “Gelukkig waren veel docenten bij Fontys van mijn leeftijd: die wisten precies wat al die vakken van de MO-opleiding inhielden.”
Toen Broos eind jaren zestig kersvers van de MMS kwam, besloot ze Engels te gaan leren op de MO-A. Na haar afstuderen in 1971, startte ze met lesgeven. Dat viel tegen, want aan het vak van onderwijzen werd in de MO-A opvallend weinig aandacht besteed – alle aandacht ging naar het Engels zelf. “We hebben zelfs geen stage op een school gelopen. Je kreeg een boekje over lesgeven, en dat was het dan. Je komt zó slecht voorbereid voor de klas, je wordt gewoon in het diepe gegooid. En ik dacht: dit kan ik niet op deze manier tot mijn 65-ste blijven doen.” Dus zocht Broos wat anders, maar ze ging – uit liefde voor het Engels - wel meteen door voor haar MO-B akte. “Ik heb tijdens die deeltijdopleiding voor MO-B allerlei studentenbaantjes gehad, tot en met op de markt staan met noten en zuidvruchten.”
Eind jaren zeventig had ze haar B-akte op twee tentamens na binnen. “Maar toen werd mijn dochter geboren en moest er de kost verdiend worden. En de combinatie van een baan, een baby en een MO-B opleiding lukte niet.” Ze ging het onderwijs weer in, op een lbo-school. “Je bent tien jaar ouder en dan lukt het voor de klas staan dus wél.”
Twintig jaar later, in 1999, kwam Broos terecht in het mavo/havo/vwo, en merkte ze dat ze het lesgeven de bovenbouw ook heel leuk vind. En daar heb je een eerstegraadsbevoegdheid voor nodig. Dus stapte Broos naar Fontys, waar zij een speciaal programma op maat kreeg – met vrijstellingen van de stof die zij op het oude MO-B al had gehaald. Dat speciale programma duurde toch nog zo’n twee jaar. “Op sommige punten, bijvoorbeeld het Oud Engels, ging de MO-B veel verder dan de eerstegraadsopleiding nu. Taal- en letterkunde zijn tegenwoordig ook een slap aftreksel van de oude vakken. Maar op het gebied van onderwijskunde en onderwijsontwikkelingen gaat de eerstegraadsopleiding weer veel verder. Ik liep zelfs een stage in de bovenbouw, van 45 uur.”
In 2001 haalde de docent haar eerstegraadsdiploma, op 56-jarige leeftijd. “Het lesgeven is nog steeds echt geweldig. Ze zeggen wel eens dat de kinderen veranderd zijn, en dat klopt. Maar ze zijn niet moeilijker geworden: ze krijgen alleen zoveel meer impulsen dan wij, ze weten over bepaalde zaken - zoals computers - zoveel meer dan wij, ze staan zo anders in het leven – dat is hartstikke leuk om mee te maken.”
Broos dacht de afgelopen jaren dat ze op haar 62ste zou stoppen. “Maar gezien de kabinetsplannen moet ik nu waarschijnlijk tot mijn 65ste doorgaan. Ik zeg ‘moet’, maar ik heb het eigenlijk nog hartstikke naar mijn zin. Als ik het geestelijk en lichamelijk kan blijven bolwerken, heb ik er absoluut geen probleem mee om tot mijn 65ste te blijven.” (RV)
‘Didactisch stelde MO niets voor’
Vincent Hendrikse is docent Nederlands op het Nijmeegse Kandinsky college. “Ik wilde al het onderwijs in toen ik zelf nog op de middelbare school zat. Ik werd geïnspireerd door mijn leraar Nederlands, zo werkt dat natuurlijk. Maar met hbs-A kon je niet naar de universiteit, dus ben ik de MO-deeltijdopleiding tot leraar Nederlands gaan doen: één avond in de week in Arnhem.
“Tijdens die studie werkte ik op de boekenafdeling van V&D. Dat heeft me nog even op een dwaalspoor gezet, want ze boden me aan om bedrijfsleider te worden. Ik heb getwijfeld, maar heb toch voor het onderwijs gekozen.
“Die MO-A was een hele degelijke opleiding, met veel leren en veel studeren. Gecombineerd met hbs-A was het een fantastische basis om mee te doen aan een quiz als Twee voor twaalf. Op de hbs moest ik bijvoorbeeld honderd Nederlandse literaire werken lezen. Mijn dochter is onlangs afgestudeerd aan een universiteit, en zij heeft er minder gelezen dan ik.
“Op pedagogisch/didactisch gebied stelde die hele MO-opleiding echter geen ene moer voor, echt niet. Toen ik in 1973 afstudeerde en een aanstelling op een mavo kreeg, werd ik gewoon voor de leeuwen geworpen. Je begon maar en je hoopte dat de leerlingen zouden luisteren. En dat deden ze bij mij dus dat was mazzel. Gelukkig heb ik op die school veel geleerd van een oudere docent.
“Na mijn aanstelling ben ik destijds ook nog aan MO-B Nederlands begonnen, maar ik struikelde meteen al gruwelijk over het Gotisch en over ‘transformationeel generatieve grammatica’: het idee dat een taal wiskundig te beredeneren was. Daar begreep ik geen ene moer van. Bovendien was ik in die tijd, begin jaren zeventig, net vader geworden en was de emancipatie van mijn echtgenote en mijzelf in volle gang. Ik wilde als vader in het gezin meedraaien en zat zelfs in zo’n mannenpraatgroep, waardoor er weinig tijd overbleef voor MO-B. Dus ik dacht: jongens: ik stop ermee.
“Sindsdien ben ik 33 jaar lang gepokt en gemazeld op de mavo. Je weet hoe het werkt, hoe je succes kunt hebben bij de kinderen. Vriendelijk blijven, rustig uitleggen en humor: af en toe een leerling het raam uit laten klimmen om taart te halen, dan heb je iets stiekems samen - ons kent ons. Als je dát voor elkaar krijgt met een klas, dan heb je ze.
“Ik ben nu 57, en soms droom ik ervan om op m’n 61ste te stoppen. Aan de andere kant beangstigt dat me, want wat dan? Onderwijs is zo ontzettend leuk, je hebt steeds contact met pubers en daar blijf je ook zelf jong bij. Eigenlijk is het de mooiste baan van het leven.” (RV)
K4:‘Met MO-aktes doorwerken na pensioen’
“Als je bij ons in het dorp niet kon leren, dan ging je naar de ambachtsschool. Kon je wél leren, dan werd het de ulo.” Dus ging Linze Hoekstra, leraar wiskunde op het Gelders Mozaïek in Arnhem, naar de ulo. “Ik was goed in wiskunde, en mijn leraar raadde mij aan om de MO-akte te gaan halen.” Maar dat ging niet met alleen ulo als vooropleiding, dus volgde Hoekstra eerst de kweekschool en een schriftelijke cursus.
Na de kweekschool ging hij als leraar op een ulo aan de slag, en daarnaast volgde hij één avond per week de MO-A avondopleiding. “Het was hard werken. Na schooltijd onmiddellijk zelf aan de studie, daarna het correctiewerk voor de ulo en de voorbereiding van mijn lessen.”
De MO-A opleiding begon met 65 leerlingen, aan het einde waren er daarvan nog acht over. “Het was echt ploeteren met een volle baan ernaast. Ik ging altijd naar les zonder mijn huiswerk af te hebben, want daar was gewoon geen tijd voor.”
Na de MO-A deed Hoekstra nog de MO-B. “Daar vielen veel minder studenten uit, want die opleiding was niet wezenlijk moeilijker dan MO-A. En op die A-opleiding had de eerste selectie al plaatsgevonden.”
Hoekstra is nu 64 jaar oud en zou dus eigenlijk volgend jaar het onderwijs moeten verlaten. “Maar het is zó leuk om leerlingen te motiveren voor wiskunde, om stap voor stap met hen verder te komen. Dat hele spel is zo boeiend dat ik het liefst na mijn pensioen nog tien of twaalf uur per week zou willen doorwerken. De AOb is nu voor me aan het uitzoeken of dat kan.”