• blad nr 20
  • 20-11-2004
  • auteur . Overige 
  • Redactioneel

‘Mijn eigen slappe Nederlandse schuld’ 

Na de moord op Theo van Gogh

‘Als leerkracht basisonderwijs heb ik sinds 1975 in Den Haag ervaring opgedaan in achterstandswijken. Ik heb de verloedering zien ontstaan, niet ná 11 september 2001, maar al jaren daarvoor.’ Naar aanleiding van de moord op Theo van Gogh stuurde Hans Lukkien zijn visie op de groei van fanatisme en geweld naar het Onderwijsblad.

‘Sinds de aanslag op New York op 11 september krijgen de buitenlanders overal de schuld van. Het is daarom heel begrijpelijk dat onze jongens radicaliseren.’ Dit geluid hoor ik de laatste tijd steeds vaker en ik zou daaruit dan moeten concluderen dat het mijn eigen slappe Nederlandse schuld is dat ook hier een jihad-sfeer groeit. Volgens mij is het inderdaad mijn eigen slappe Nederlandse schuld, maar heeft de opkomst in Nederland van islamitisch fanatisme niets met de aanval op New York te maken. Het is daar niet het gevolg van, maar bestond al jaren voor 11 september 2001.
Al halverwege de jaren negentig zag ik fanatisme, haat tegen het Westen en tegen Nederlanders. Wat het zo dreigend maakte, was dat ik het al bespeurde onder jonge kinderen, dagelijks, van heel dichtbij. Wat het zo triest maakt, is dat ik het niet heb kunnen tegenhouden.
Ik werkte als idealistisch onderwijzer sinds 1975 in het basisonderwijs in Den Haag. Jaren deed ik dat met veel plezier en zelfs toen was iedere leerling op zijn tijd ondeugend of ronduit een klier. Als er al sprake was van discriminatie, dan was het eerder omgekeerd: aan immigranten werd extra tijd besteed. Op mijn onderwijsvoorrangsschool, die in een vooroorlogse buurt stond, stopten wij veel energie in de leerlingen. Hoofddoekjes zagen wij bij onze islamitische leerlingen nooit. Wij besteedden aandacht aan de religie en feesten van onze leerlingen en zij vierden onze Nederlandse feesten.

Laf-links
Halverwege de jaren negentig veranderde de sfeer. Ik werkte inmiddels in een wijk die rond 1960 was ontstaan. Je vindt er naast duurdere huizen ook goedkope huurflatwoningen. ‘Blank’ vertrok naar Zoetermeerse nieuwbouw en de lege plaatsen werden opgevuld door nieuwkomers uit de gesaneerde binnenstad. Het aantal nationaliteiten op mijn school nam toe en dat veroorzaakte interculturele wrijvingen die mij tot dan onbekend waren. Koerden bleken Turken te haten, maar waren plots ‘broedervolken’ wanneer ze zich tegen een gezamenlijke vijand konden keren. Gemotiveerde leerkrachten werkten aan de begeleiding en ontwikkeling van deze kinderen, maar binnen de school moesten we steeds vaker tijd besteden aan het oplossen van ruzies en het voorkomen van geweld.
Een extra leerkracht kwam enige uren Arabische les geven aan Marokkaanse leerlingen. Jammer genoeg moesten deze kinderen dan de klas uit om bij hem een taal te leren die ze thuis niet spraken. Deze Berberkinderen leerden bij hem de koran uit het hoofd in een voor hen onbekende taal. Ze moesten daarbij in een onbekend letterschrift van rechts naar links schrijven. Dat bleek wel eens lastig als een uur later, terug in de klas, weer een andere schrijfrichting moest worden gekozen. De oalt-leerkracht dwong bij zijn leerlingen respect af op een manier die ik niet durfde.
Ik was in die tijd laf-links en durfde daarover geen opmerkingen te maken, bang om politiek incorrecte uitspraken te doen. Gedogen en tolerant zijn was mijn leidraad. Overigens moest iedereen al te kritische uitlatingen voor zich houden, want het was geen goede zaak voor de school en zeker niet voor jezelf als er op het stadhuis of bij het meldpunt discriminatie een klacht over jou binnenkwam. Ik voelde mij altijd gechanteerd met het d-woord want sommige allochtonen waren heel mondig als het om het d-woord ging en op het stadhuis werkten ook allochtonen. Ik moest aan mijn hypotheek denken.

Vuurspuwend ventje
Onder de nieuwe leerlingen zaten steeds meer asielzoekers met dramatische achtergronden. Vooral Somaliërs brachten, zo jong als ze waren, hun gewelddadige clancultuur met zich mee. ‘I kill you’, riep M. de hele dag tegen kinderen die met hem wilden spelen.
Het begon ons op te vallen dat jongetjes steeds vaker geen gezag van hun eigen moeder of van de schooljuf respecteerden. Wij kenden ook vaders die de juf geen hand wilden geven. Ik heb dat altijd geslikt als cultuuruiting van een groep die je met voorzichtigheid moest behandelen.
Toen ik in mijn laatste fase als volledig opgebrande en gedeeltelijk afgekeurde, niet langer idealistische schoolmeester in alle klassen de adv-dagen vervulde, hoorde ik steeds vaker schrikwekkende opmerkingen. ‘Mijn vader zegt: wij veel baby’s, wij later de baas in Nederland.’ ‘Dat land heet Palestina en niet Israël.’ ‘Ik hoef niet te luisteren naar les over de kruistochten.’ ‘Je vader is een kankerjood en je moeder is een kankerhoer.’ ‘Jullie hebben rood haar en sproeten omdat jullie varkensvlees eten.’ ‘Ik geef geen hand en ik zeg geen prettige kerst want dat is een slecht feest en jullie branden allemaal in de hel.’
Ik liet mij steeds vaker verleiden om met zo’n vuurspuwend ventje in discussie te gaan en ik vroeg mij dan af waarom je als gast nog langer blijft in een land waar je het zo slecht naar je zin hebt. Mijn directeur drukte mij op het hart om dat vooral nooit te zeggen. Die jongetjes waren tikkende tijdbommen en ik merkte hun lichtgeraaktheid zelfs in de les als er cijfers werden uitgedeeld na een proefwerk. Ik wilde de overeenkomst tussen deze kinderen, hun moslimachtergrond, niet zien.

Onheilsprofeet
Om de multiculturele gedachte te bevorderen, mochten islamitische kinderen bij het suikerfeest met lekkernijen de klassen rond. Bij het ‘slechte’ sinterklaasfeest bleven ze thuis, zonder sancties van de kant van de school.
Ik kreeg een pabo-studente met een hoofddoek en toen wij samen de scheiding van staat en kerk bespraken, vertelde zij mij trots hoe zij in aanzien steeg bij haar vriendinnen die nog in Turkije woonden, door hier te studeren mèt hoofddoek. In het land waar haar ouders geboren zijn, mag dat namelijk niet, vertelde zij. Zij gaf gymles in een strakke rok tot op de grond en kon daarom geen gymvaardigheden demonstreren. Mij werd verteld in 1999: ‘Beoordeel haar maar wat milder, want we moeten blij zijn dat er iemand uit hun midden het onderwijs in wil.’
Onlangs ben ik wegens langdurig ziekteverzuim na 25 dienstjaren ontslagen. Bij een van de laatste gesprekken op de afdeling onderwijs vertelden de ambtenaren mij dat ze zulke berichten over verloedering en fanatisme nog nooit hadden gehoord. Ze keken mij vanachter hun veilige bureau meewarig aan. Een keuringsarts van Uszo vond mij te oud om nog les te kunnen geven aan jonge, moderne, assertieve kinderen en een andere keuringsarts proefde een racistische ondertoon.
Ik weet dat mijn ergernis niets te maken heeft met rassen, kleuren of volkeren, want ik heb jarenlang met plezier gewerkt met allochtonen van Chinese, Kaapverdische of Hindoestaanse afkomst. Ik kom er langzamerhand achter dat het te maken heeft met een geloofsovertuiging die niet bij mij past, die onverdraagzaam is en die iedereen die daar niet bij wil horen bestempelt tot vijand van de islam. Ik weet ook dat ik door mijn doorgeslagen tolerantie medeverantwoordelijk ben voor dat onaangepaste, haatdragende gedrag. Ik heb er uit angst nooit effectief tegen kunnen optreden omdat ik in mijn jeugd de verhalen over de bezettingstijd, discriminatie en vervolging heb gehoord en daarom dus nooit van discriminatie beschuldigd wilde worden. Ik heb het antiwesterse gedrag laten woekeren en spuide mijn gal op school tegen enkele collega’s en in huiselijke kring. Mijn gezin, vrienden en bekenden vroegen zich bezorgd af wat er van mijn idealisme was overgebleven en waarom ik zo’n onheilsprofeet werd.
Sinds 11 september 2001 mocht mijn onvrede meer benoemd worden, maar ik deed het alleen mondeling in beperkte kring en vond nog steeds onbegrip. Nu, na de moord op Theo van Gogh door een godsdienstfanaat, word ik wakker. Ik herken die kwaadaardigheid en zie het dagelijks om mij heen, op straat en op tv. Ik heb er geen oplossing voor. Ik zie mijzelf niet meer als onheilsprofeet, maar als realist. Een angstige, dat wel.

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.