• blad nr 17
  • 9-10-2004
  • auteur R. Sikkes 
  • Redactioneel

 

Kabinet opereert onhandig in vergrijzingsvraagstuk

Natuurlijk moet er langer worden doorgewerkt om de gevolgen van de vergrijzing op te vangen, vindt ook econoom Arjan Heyma. Bonden en werkgevers waren al met succes bezig met het omzetten van een starre vut in een flexibeler prepensioenstelsel. “Een langzame ontwikkeling werkt beter dan de botte bijl. Dit kabinet speelt het hard en dat lijkt me niet handig.” Prikkel mensen financieel om langer door te werken, luidt zijn advies.

Buiten wordt gestaakt tegen het onmogelijk maken van het prepensioen, het Amsterdamse openbaar vervoer ligt plat, elfduizend stakers staan op de Dam, binnen gaat het aanvankelijk over de beloningsachterstand van het onderwijspersoneel. Maar de specialiteit van econoom Arjan Heyma, onderzoeker bij de Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam, blijkt de vergrijzingsproblematiek te zijn.
Als wetenschapper, die feiten verzamelt en op basis daarvan probeert richting te geven aan het maatschappelijk debat, verbaast hij zich over het politieke gevecht dat nu op straat wordt uitgevochten. De vergrijzing is een enorm probleem, vindt ook Heyma. Zeker voor het onderwijs, dat als een van de meest vergrijsde sectoren geldt. “Als je naar de leeftijdsopbouw kijkt, zie je dat wanneer iedereen met 60 of 61 tegelijk uitstapt, we voor een vrijwel onoplosbaar probleem komen om al die vacatures op te lossen. Dan kun je wel zeggen dat om de concurrentiepositie van het onderwijs te verbeteren de lonen omhoog moeten, maar dan nog zullen er niet genoeg mensen zijn om al die vacatures te vervullen. Je zult echt het prepensioen anders moeten inrichten.”
De vut, legt hij uit, ooit opgezet in tijden van grote werkloosheid verleidde mensen om te stoppen met werken. Het was namelijk financieel zo aantrekkelijk om te stoppen dat een werknemer wel gek was om al die (pre)pensioengelden of uitkeringsgelden te laten lopen. Wie doorwerkte na de vut-leeftijd was eigenlijk een dief van zijn eigen portemonnee.
“Het economisch basisidee voor een ander stelsel is simpel. Beloon niet langer stoppen met werken, maar prikkel mensen financieel om langer door te werken. Beloon dat. Doordat het pensioen daarna hoger is, of doordat de beloning voor dat werk goed is. In het onderwijs is dat met de overgang van vut naar fpu al gebeurd en die langzame verandering is vrijwel zonder slag of stoot totstandgekomen. Zowel in het onderwijs als in andere sectoren. Zo’n langzame aanpassing werkt veel beter dan de botte bijl. En je merkt het: de gemiddelde uittree-leeftijd is in Nederland de laatste tien jaar al flink omhooggegaan.”

Lapwerk
Die ontwikkeling was door werkgevers en werknemers zelf in gang gezet, constateert hij. Daaroverheen komt nu de noodkreet vanuit het kabinet dat het niet genoeg is, dat er nog steeds te weinig mensen aan het werk zullen zijn om de lasten van de vergrijzing op te vangen. Zo komt de last van de vergrijzing op de schouders van jongeren te liggen. Arjan Heyma verbaast zich echter over ‘de botte bijl’ die het kabinet nu gebruikt bij de al lopende verbouwing van het prepensioenstelsel. “Het kabinet speelt het hard en dat lijkt me niet handig. Nu zie je opeens allemaal lapwerk ontstaan om de scherpte uit de kabinetsplannen te halen. Het CDA bijvoorbeeld bepleit een verlaging van de leeftijd in de overgangsregeling voor mensen die vlak voor hun vut stonden. Waar we naar toe moeten is een houdbaar prepensioenstelsel dat demografie-proof is. En waarbij het uitgangspunt is een financiële prikkel om langer door te werken.”
Dat basisidee heeft twee effecten. Mensen blijven inderdaad langer actief, zoals in het onderwijs al te zien is bij de overstap van vut naar fpu. Als tweede effect noemt Heyma de toenemende variatie in het moment van stoppen. “Het is enorm belangrijk dat van de babyboomgeneratie niet iedereen tegelijk stopt, want dan ontstaan grote spanningen op de arbeidsmarkt. Door een financiële prikkel in te bouwen zullen mensen die dat kunnen en willen, langer doorwerken. En wie dat niet kan of wil accepteert een lager inkomen. Er komt dan veel meer variatie in tijdstippen waarop grote groepen het onderwijs verlaten.”

Oude cijfers
De oorspronkelijke aanleiding voor het gesprek was de trendnota van het ministerie van Binnenlandse Zaken, waarin een paar harde noten worden gekraakt over de concurrentiepositie van het onderwijs. De salarissen in het onderwijs lopen flink achter bij de markt, is de eerste constatering. Vooral mannen die fulltime willen werken, zijn in het bedrijfsleven behoorlijk beter af. Alles bij elkaar vraagt Binnenlandse Zaken zich daarom af of het wel zal lukken om na 2007 het lerarentekort weg te werken. Het ministerie van Onderwijs bagatelliseert die conclusies. Oude cijfers, daterend van 2001. Sindsdien is er veel geld in de arbeidsvoorwaarden gepompt, schrijft de minister in de nota Werken in het onderwijs. Kunnen we daarom wel enige waarde hechten aan de conclusies? Binnenlandse Zaken baseert zich op het onderzoek Beloningsverschillen van de Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam, waarbij Arjan Heyma projectleider was.
“Die opmerking van OCW is waar”, zegt Heyma doodgemoedereerd. “Er zijn geen betrouwbare recentere cijfers. Maar Onderwijs kan evenmin aantonen dat de achterstand is ingelopen. Op mijn beurt betwijfel ik of dat zo is. Maar de enige harde gegevens die er zijn, zijn deze tot 2001. Het enige dat we zeker weten is dat de beloningsachterstand van de collectieve sector tussen 1997, toen dit voor de commissie-Van Rijn voor het eerst werd bekeken, en 2001 er in elk geval niets is verbeterd. En wat we nu kunnen zien is dat onderwijs de grootste beloningsachterstand heeft.”

Dreun
Of die achterstand is ingelopen, moeten nieuwe cijfers in de toekomst uitwijzen. Maar er is wel iets over te zeggen. Het Onderwijsblad dook even in de archieven over de arbeidsmarktonderhandelingen en resultaten voor de periode 2001-2007. In de zomer van 2001 bereikten de bonden tijdens Paars II met minister Hermans een mega-akkoord, dat als ‘de zevenklapper’ de bondsgeschiedenis inging. Maar liefst 2,4 miljard gulden werd gestopt in kortere carričrelijnen, salarisverhoging, een start van de dertiende maand en bindingspremies. Het schoolbudget werd opgehoogd voor het invoeren van assistentfuncties en hoger ingeschaalde lerarenfuncties. Daarna werd het weer een stuk stiller rond de investeringen in de concurrentiepositie van onderwijs, ook al probeerde de AOb het onderwerp weer hoog op de agenda te krijgen. De dreun kwam bij het aantreden van Balkenende II. Er werd 700 miljoen euro uitgetrokken voor onderwijs, waarvan een deel voor arbeidsmarktknelpunten (272 miljoen per jaar structureel). Maar er ging ook bijna een miljard af bij de arbeidsvoorwaarden.

Goede start
De trendnota signaleert als belangrijkste effect dat mannen er relatief slecht afkomen en dat de feminisering het gevolg is van de beloningsverschillen tussen markt en overheid. “Onderwijs kan dus niet zoveel doen aan de feminisering”, constateert Heyma. “En niet alleen het onderwijs heeft daar last van, je ziet dat in de hele collectieve sector, inmiddels ook bij de rijksoverheid. Het is het gevolg van de enorme beloningsachterstand, die je niet zomaar wegwerkt. In de marktsector worden voltijd werkende mannen nu eenmaal fors beter betaald. Ook veel beter dan vrouwen in de marktsector.” Veel meer dan constateren dat de beloningsverschillen feminisering in de hand werken, is eigenlijk niet mogelijk.
Er zijn meer opmerkelijke verschillen. Zo is het onderwijs voor starters aantrekkelijk. “Het verhogen van de aanvangssalarissen heeft gewerkt en is echt zichtbaar.” Heyma merkt op dat in het onderwijs en de rest van de collectieve sector het carričrepatroon nogal vlak is. “Na een goede start lopen mensen constant achter op de markt.”

Starters beter af in onderwijs

Beloningsverschillen met de markt:

jonger dan 25 +4%
tussen 25 en 55 -13%
ouder dan 55 +4%

(bron: SEO, 2004)

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.