- blad nr 12
- 16-6-2001
- auteur R. Sikkes
- Commentaar
Tolerant Nederland
Toen imam El Moumni zijn omstreden uitspraken deed over homoseksualiteit als ziekteš viel in eerste instantie heel politiek-correct Nederland over hem heen. Hoe haalde hij het in zijn hoofd om dat in het tolerante Nederland ook maar te durven zeggen! Hij moest voor de rechter worden gesleept vanwege het aanzetten tot discriminatie. Zo iemand moest acuut worden uitgezet.
In tweede instantie kwam het inpolderen van de verboden mening op gang. Er werd gepraat. El Moumni moest zijn excuses maken, islamitische organisaties haastten zich om duidelijk te maken dat zij het Nederlandse tolerante gedachtegoed zouden koesteren en respecteren. Als zij, op hun beurt, in het kader van de vrijheid van godsdienst er maar over mochten denken zoals ze erover dachten. IJverig werden afspraken voor vervolggesprekken in agendašs genoteerd, want we gaan de discussie niet uit de weg.
In derde instantie gedijde de berusting. De imams hebben helemaal geen greep op de jongeren, dus hun homovijandige verhalen treffen helemaal geen doel. En verder is het een kwestie van tijd, islamitisch opgevoede jongeren wennen vanzelf aan ons liberale klimaat. Zij zullen op den duur hun homovijandige houding wel laten varen als ze zich de oer-Nederlandse tolerantie eigen hebben gemaakt.
Maar is Nederland wel zo tolerant als we met zšn allen pretenderen? Op het eerste gezicht zeker. Waar ter wereld bestaat zoiets als het homohuwelijk, de Amsterdamse Gay parade is toch maar mooi mogelijk in dit liberale land. Maar achter die faįade van wetten en festiviteiten woedt op het schoolplein nog een heel gevecht.
In dit nummer van Het Onderwijsblad staat een reportage over homoseksuele leraren op doorsnee-scholen voor voortgezet onderwijs die dagelijks worden geconfronteerd met agressie en discriminatie. Sommigen durven niet met hun naam in het blad, omdat ze anders kans lopen op een nieuwe golf van pesterijen. En dan gaat het dus niet alleen maar om islamitische leerlingen, maar net zo goed om autochtone jongeren, opgevoed in de christelijk-humanistische traditie, wonend in welvarende middle-class slaapsteden. Die constatering vraagt toch om een flinke nuancering van de woede die zich richtte op de imam. De uitspraken van El Moumni moeten natuurlijk worden bestreden. Moslimvoormannen moeten er van worden doordrongen dat zulke publieke uitspraken agressie ten opzichte van homošs legitimeren. Maar er is meer nodig.
Islamitisch opgevoede jongeren hebben namelijk allerminst het gevoel dat zij met hun homovijandige gedrag botsen met wat in de Nederlandse cultuur aan normen en waarden bestaat. De opvattingen van hun autochtone leeftijdgenoten verschillen nauwelijks. Dat vraagt om een gerichte aanpak.
Homoseksuele leraren moeten zich gesteund weten door hun collegašs en directie, zodat ze in hun verweer tegen pesterijen, agressie of geweld niet het gevoel hebben alleen te staan. Voorlichting, zoals het COC die op scholen geeft, zou uitgebreid en ondersteund moeten worden. Alleen zo zijn angst, agressie en onwetendheid aan te pakken. Zulke voorlichting moet geen geīsoleerd en incidenteel onderwerp zijn binnen een lesje maatschappijleer, maar gedragen worden door schoolleiding en het hele team. Een zaak van lange adem is zulke voorlichting zeker, maar niet uitsluitend een onderwerp waar scholen met veel allochtone leerlingen zich over moeten buigen. Wil Nederland het imago van grote tolerantie echt waarmaken, dan zal op alle scholen het klimaat zo moeten zijn dat leraren en leerlingen openlijk voor hun homoseksualiteit uit kunnen komen.