- blad nr 13
- 26-6-2004
- auteur G. van der Mee
- Redactioneel
Dwang werkt averechts
Verleiden tot verandering
Welk scenario er ook gekozen wordt, bewegen moeten scholen in ieder geval. De taakgroep Vernieuwing basisvorming wil de huidige vijftien vakken vervangen door leergebieden. Het grote aantal vakdocenten moet plaatsmaken voor een beperkt team, waarvan elke docent meerdere vakken geeft. Er worden geen blauwdrukken van bovenaf opgelegd, maar de docent moet wel verleid worden om het anders te gaan doen. Want de echte vernieuwing in de onderbouw valt of staat met zijn bereidheid om hieraan mee te werken.
Bij de presentatie van het advies Beweging in de onderbouw bleek dat de helft van de scholen al bezig is met kleine of grote veranderingen. Vooral in het vmbo wordt al veel geëxperimenteerd. Nu de andere helft van de scholen nog. Ook de docent die centraal lesgeeft moet daarnaast leervormen gaan gebruiken waarbij de leerling zelfstandiger en actiever aan de slag gaat. Maar als hij de overtuiging heeft dat zijn aanpak de enig juiste is (‘Wat is het probleem, mijn leerlingen halen goede cijfers?’) dan valt er niet veel te beginnen. Dan moet er verleid worden.
Erna Scholtes van het adviesbureau Twijnstra Gudde werd gevraagd aan te geven op welke manier scholen en docenten het best kunnen veranderen. In de bijlage ‘Schoolontwikkeling: noodzaak, voorbeelden en handreikingen’ geeft zij aan waarom het in het verleden zo vaak fout ging bij het invoeren van vernieuwingen, zoals met de basisvorming. ‘Het is hoe dan ook belangrijk’, schrijft ze, ‘om het leren van professionals niet via de zogenoemde machts-dwangstrategie te laten gebeuren. In onderwijsland is dat beslist contraproductief.’ Scholtes heeft ervaring met andere organisaties van professionals. Volgens haar is het onderwijs heel goed te vergelijken met de gezondheidszorg: “Daar is de betrokkenheid ook heel erg groot. In het onderwijs merk ik wel altijd dat je er heel erg van moet zijn, dat er verwacht wordt dat je vanuit de belevingswereld van de docent redeneert.” Deze keer gaat het volgens haar niet om ‘schitterende vergezichten’, iedere school kan op zijn eigen manier meedoen. “Het hoeft helemaal niet zo highbrow te zijn, je hoeft niet alles op de schop te nemen.” Docenten antwoordden opvallend vaak op de vraag of ze iets wilden veranderen dat zij dat zelf wel wilden, maar dat ze inschatten dat collega’s daar absoluut geen zin in hadden. Deze collega’s op hun beurt zeiden dat het zeker niet aan hen lag, maar dat de anderen niet wilden. Dat stemde Scholtes hoopvol: “Misschien is het wel een mythe dat mensen niet willen veranderen.”
Toch heeft ze voor de zekerheid de bijlage ‘Docenten verleiden tot leren’ bijgevoegd, een studie over hoe de veranderingsbereidheid van docenten kan worden gestimuleerd. Wat hierin vooral opvalt is dat aandacht en bereidheid om naar docenten te luisteren, voorop staan.
Digitaal logboek
Scholtes ontdekte dat een crisis geen beletsel hoeft te zijn voor verandering. “Het is echt niet zo dat de innovatiebereidheid er alleen is op scholen die het voor de wind gaat. Ook als er problemen zijn geweest, bijvoorbeeld door fraude, een schietincident of het vertrek van een belangrijk persoon, kan er iets veranderen, als er maar genoeg elan en ruimte is.” Alleen de echte achterhoedescholen, die door de inspectie ook zo worden genoemd, hebben hulp van buiten nodig.
Scholtes doet handreikingen en geeft tips aan het management (zie kader). Eerst moet er een inhoudelijk concept liggen van de schoolleiding, maar faciliteiten als tijd, ruimte, hulpmiddelen en geld komen direct daarna. Want ook als iedereen wil meewerken en vol goede bedoelingen zit, dan kan het nog stuklopen op het gebrek aan middelen en vooral aan scholing. Uit de ervaringen met experimentele leermiddelen bleek dat nog eens. Geen van de docenten kon bijvoorbeeld het digitale logboek hanteren. ‘Dat was erg jammer aangezien het gedifferentieerd leren hiervan afhankelijk is. Docenten waren al enigszins bevreesd leerlingen de vrije teugel te geven en het feit dat ze hun werk niet konden opslaan maakte het extra bezwaarlijk.’
De clusterdocent
Als de basisvorming gaat werken met leergebieden, bereiden de lerarenopleidingen hun studenten daar dan ook op voor? Komt er een curriculum voor cluster- of leergebiedendocent? Twan van den Boogaart, directeur van het Instituut educatie en communicatie van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, waaronder de tweedegraads lerarenopleidingen vallen, vindt dat geen goed idee. “Nederland heeft een merkwaardige geschiedenis op dat gebied. Eerst hadden we een opleiding waarbij de student twee vakken moest doen. Die is vijftien jaar geleden afgeschaft omdat het tot te weinig verdieping leidde. Nu wordt er weer over meerdere vakken gesproken, ik ben daar niet voor.”
Hij kan zich weer wel voorstellen dat er opgeleid wordt voor leergebieden zoals de taakgroep die voorstelt: ‘science’ en ‘mens en maatschappij’. “Dan gaat het om vakken die nauw verwant zijn met elkaar. En er zijn natuurlijk zwaarwegende argumenten om het aantal vakken in de onderbouw te verminderen.” Hij kan zich ook voorstellen dat studenten, in het bachelor-mastersysteem, naast het hoofdvak voor bijvakken kiezen waarin zij later in de onderbouw les kunnen geven. “In het team moet dan in ieder geval wel één docent zijn die dat als hoofdvak heeft gedaan.”
Waar Van den Boogaart zich nog het meest het hoofd over breekt is hoe de opleidingen gehoor kunnen geven aan de behoefte van de scholen om de didactiek aan te passen aan het soort leerling. “Het klopt natuurlijk dat de aanpak van een leerling in het leerwegondersteunend onderwijs anders moet zijn dan van een vwo-leerling. Wij leiden op tot een brede bekwaamheid, maar je zou in het derde jaar studenten kunnen laten kiezen tussen verschillende profielen. De één specialiseert zich dan in de onderbouw van het vmbo en loopt daar ook stage, de ander kiest voor het havo/vwo-type.” Hij ziet dat als een verbreding van het aanbod, studenten hebben zo meer keuze en kunnen in hun loopbaan makkelijker van schooltype wisselen. Aparte opleidingen voor de onderbouw zouden die keuze juist weer versmallen: “Je moet ook oppassen dat je niet te zeer gaat afwijken van de opleidingen in de rest van Europa, waar de onderbouw veel heterogener is. Bij ons is er echt een indeling naar schoolsoort ontstaan. Over de heterogeniteit van de vroegere middenschool praat niemand meer. Als lerarenopleiding moet je daar nu ook weer niet teveel in meegaan omdat het dan steeds moeilijker wordt om ooit nog een andere koers te varen in de onderbouw.”
Koos Slagter, voorzitter van het ADEF (directeurenoverleg hbo- lerarenopleidingen vo/bve), denkt dat het heel goed zou zijn als er meer wordt opgeleid voor het beroepsonderwijs. “Daar gaat zestig procent van de leerlingen naar toe, dus ligt het voor de hand om het als een aparte specialisatie aan te bieden in de opleiding. Bij deze leerlingen gaat het om een oriëntatie op het beroep, dat vraagt om een andere didactiek.” Net als Van den Boogaart is hij voorstander van een brede tweedegraads bevoegdheid, met een specialisatie. Wil de docent overstappen naar een ander type onderwijs, dan kan dat makkelijk met een aanvullende cursus.
Markt
Inmiddels zijn ook de pabo’s, om aantrekkelijker te worden voor de mannelijke student, steeds meer bezig met het voortgezet onderwijs. De pabo-plus komt er aan. Bij hogeschool Inholland kunnen de pabo-studenten volgend jaar al kiezen voor een stage in de onderbouw van het vmbo. Eric Westhoek, programmadirecteur van de School of Education van Inholland, zegt dat er al enkele jaren verzoeken komen uit het werkveld. “Vroeger was het heel normaal dat iemand van de lagere school met aktes les ging geven in het voortgezet onderwijs. Die weg is nu afgesloten omdat je een tweedegraads bevoegdheid moet hebben. Met name bij de onderbouw van het vmbo wordt gevraagd om een ander type docent, eentje die vooral didactisch goed is en die meerdere vakken geeft. Het lastige is dat dat alleen kan onder supervisie van een licentiehouder tweedegraads opleidingen.” Binnen de hogeschool Inholland is dat geen probleem, maar Westhoek hoopt toch dat de minister de wet wil aanpassen.
Van den Boogaart en Slagter gunnen het hun collega van harte, maar zien toch wel wat beren op de weg. Van den Boogaart: “Ik denk dat je hier behoedzaam mee om moet gaan. Het klopt dat de pabo een uitstekende lerarenopleiding is, maar ik zou het zorgelijk vinden wanneer we voor de onderbouw van het vmbo de inhoud van het vak helemaal opgeven. Alsof deze leerlingen niet ook goed Engels moeten leren, of wiskunde of geschiedenis. In zo’n kernteam zou je daarom altijd moeten vasthouden aan een combinatie van vakdocenten en docenten die meer met de algemene didactiek bezig zijn.”
Brug te ver
Eén advies van de taakgroep is wat minder goed gevallen: advies 12. Daarin wordt voorgesteld het mogelijk te maken dat scholen onder eigen bestuurlijke verantwoordelijkheid een opleiding voor leraren inrichten. Twan van den Boogaart: “Als zo’n bestuur voldoet aan alle eisen, dan mag iedereen een opleiding starten natuurlijk. Maar ik denk dat het een brug te ver is om naast de 900 opleidingen die er nu zijn nog eens allemaal eigen opleidingen te starten. Je moet heel erg oppassen met een belangenverstrengeling. Een school zit dringend verlegen om een docent biologie, de docent geschiedenis heeft nog wel ruimte in zijn pakket en krijgt op een vlotte manier zijn bevoegdheid. Als die docent gaat verhuizen, dan kan een andere school die hem in goed vertrouwen aanneemt, niet weten dat deze docent biologie niet aan alle kwaliteitseisen voldoet. Op het moment is er sprake van een intensieve samenwerking met de scholen, bij de lerarenopleidingen zit nu heel veel expertise, je moet ervoor waken dat het hbo-niveau gehandhaafd blijft.”
Koos Slagter staat erg achter het idee van de opleidingsschool. “Maar ik heb er vraagtekens bij wanneer studenten voor één specifieke school opgeleid worden. Dat is niet goed voor de mobiliteit, maar tegelijkertijd moet de verantwoordelijkheid voor het afgeven van de diploma’s ergens anders liggen.”
In werkdocument 8 van het eindrapport van de taakgroep staat nog de suggestie om regionale opleidings- en expertisecentra voor het onderwijsberoep in te richten. In zo‘n instituut kunnen alle onderwijskwalificaties behaald worden in nauwe
samenwerking met de omringende scholen.
Tips
Voor wie graag wil veranderen maar nog niet weet hoe, tips van de taakgroep voor het management.
1. Loslaten! Er zijn allerlei dingen die het management juist niet meer moet doen. Geef de ontwikkelteams het vertrouwen. Faciliterend leiderschap, daar gaat het om!
2. Start waar draagvlak is en hoop op een olievlekwerking. Oftewel ‘go with the flow’, dat is voor alle scenario’s de meest wenselijke wijze van schoolontwikkeling.
3. Sluit aan bij initiatieven en ideeën van de professionals, stel ze in staat aan hun droom te werken op hun eigen manier.
4. Professionals houden niet van gedoe, ze zijn best te porren voor verandering, als het maar verbetering is. Langere lessen of lesblokken bieden rust en zijn een middel om veranderingen te starten.
5. Communicatie. Het belang daarvan kan niet genoeg benadrukt worden. De ervaring van de taakgroep is dat het in de meeste gevallen triest gesteld is met de communicatie over schoolontwikkeling in het team.
Nieuwe verhoudingen
Blijmoedig nam Onderwijsminister Maria van der Hoeven het rapport van de taakgroep Vernieuwing basisvorming in ontvangst. Volgens haar is de aanpak van de taakgroep een schoolvoorbeeld van hoe wij toegroeien naar nieuwe verhoudingen in de relatie tussen onderwijsveld en departement. “Van onderop, geen detailregelgeving, maar ruimte voor eigen keuzen.” Maar zodra het over geld gaat - de taakgroep vraagt tachtig miljoen om leraren tijd te geven voor onderwijsontwikkeling - worden de verhoudingen weer als vanouds. Extra geld voor het onderwijs lijkt door de bezuinigingsdrift van minister Zalm van Financiën erg onwaarschijnlijk. Op het ministerie van Onderwijs wordt nog wel gekeken of er ergens op de onderwijsbegroting nog iets te halen valt.