- blad nr 13
- 26-6-2004
- auteur R. Voorwinden
- Redactioneel
Omgaan met jongeren uit de straatcultuur is topsport
Respect!
Een Marokkaanse jongen komt het schoolplein op en begint zijn zus af te tuigen. Hij sleept haar in de richting van zijn auto. Een docent gaat er op af en zegt: ‘Heeft je zus problemen veroorzaakt?’ De docent slaagt erin de jongen te kalmeren en hem de school in te praten: ‘Kom mee naar binnen, het is hier zo druk.’ Daarna wordt de politie gewaarschuwd.
Dat is een van de vele voorbeelden uit het boek ‘Respect! 99 tips voor het omgaan met jongeren in de straatcultuur’* van Hans Kaldenbach, trainer aan de lerarenopleiding van de Hogeschool van Utrecht. Kaldenbach begeleidt al jaren politieagenten, zwembadpersoneel en docenten in het omgaan met moeilijke jeugd.
De afgelopen jaren is een straatcultuur ontstaan van jongeren die zich hebben afgekeerd van de samenleving, signaleert Kaldenbach. Een cultuur van jongeren die zich verzetten tegen gezagsdragers als politie en docenten, die hondsbrutaal zijn en sterk in het provoceren van ‘nette burgers’, die precies weten hoe ver ze kunnen gaan, verbaal zeer slagvaardig zijn en feilloos iemands zwakke kanten kunnen vinden. Die meteen zeggen dat de ander discrimineert, neigen naar slachtofferisme als rechtvaardiging voor hun gedrag. De straatcultuur is niet verbonden aan een etnische minderheidsgroep, benadrukt Kaldenbach, maar lijkt wel het scherpst ontwikkeld te zijn onder Marokkaanse jongens.
De jongeren uit de straatcultuur brengen docenten nogal eens tot wanhoop, zo heeft Kaldenbach tijdens zijn trainingen gemerkt. ‘Ik wil gewoon iets redelijks van de leerlingen’, stelt een docente in het boek. ‘Maar het wordt iedere keer weer een gevecht. Ze halen er van alles bij, het escaleert meteen. Ik word er doodmoe van.’
Die escalatie ligt volgens Kaldenbach altijd op de loer als docenten of andere gezagsdragers geen rekening houden met het centrale begrip binnen de straatcultuur: respect. De jongeren willen respect, ontzag en laten zich niet ‘dissen’ (met disrespect behandelen). In die cultuur is gezichtsverlies het ergste dat hen kan overkomen, en iedereen die omgaat met die jongeren zal daar rekening mee moeten houden.
Judo of karate
Voor het corrigeren van jongeren uit de straatcultuur zijn volgens Kaldenbach grofweg twee methoden: de karate-aanpak en de judoaanpak. Bij karate stelt de docent zich als autoriteit op en gaat het hard tegen hard. Met grote kans dat de docent het verliest. Bij de judoaanpak geeft de docent mee met de tegenstander, hij stelt zich naast hem op. “Meebuigen om je doel te bereiken werkt vaak het beste.”
Op een roc wordt een mobieltje gestolen, een bepaalde klas wordt verdacht. De school zou alle tassen van die leerlingen willen controleren en de mentor zegt tegen de klas: ‘Er is een mobieltje gestolen, iedereen kan het gedaan hebben. Ik wil bewijzen dat het niemand uit deze klas is. We gaan onze tassen openmaken, help me zo om te bewijzen dat wij het niet zijn.’ Alle tassen gaan spontaan open.
De judoaanpak is erop gericht, stelt Kaldenbach, om de jongeren steeds een eervolle uitweg te geven. Zoals bij het voorbeeld van het gestolen proefwerk.
Een docent laat even een leerling alleen op zijn kamer. Bij terugkomst ziet hij dat er opgaven voor een proefwerk verdwenen zijn. Hij weet dat de leerling dat zal ontkennen als hij ernaar vraagt en hij weet dat er ellende van komt als hij de leerling vraagt om zijn tas open te maken (‘Daar hebt u het recht niet toe, vertrouwt u me niet?’). Dus hij vraagt: ‘Ik mis een proefwerk, heb jij dat misschien per ongeluk in je tas zitten?’ De leerling opent zijn tas en geeft het onverstoorbaar terug.
Veel lezers uit de burgerlijke cultuur zullen deze aanpak de omgekeerde wereld vinden, realiseert Kaldenbach zich. ‘U denkt al lezende misschien: waarom moet ìk me aanpassen, zíj misdragen zich toch. En u hebt gelijk: zij misdragen zich. Maar uw taak is om professioneel te reageren, om de realiteit als uitgangspunt te nemen. U moet zich afvragen: Nu deze jongeren zo zijn, wat is dan mijn meest effectieve aanpak?’
“De eerste reactie die bij docenten en gezagsdragers bovenkomt is de karatestijl”, zegt Kaldenbach. “Maar je zult toch rekening moeten houden met mensen wie je te maken hebt. En straffen kan later nog. De jongen die zijn zus aftuigde, is bijvoorbeeld wel bij de politie afgeleverd.”
De judoaanpak is te leren, heeft Kaldenbach gemerkt tijdens zijn trainingen. “In elke beroepsgroep zijn er mensen die het goed doen. Sommige buschauffeurs in moeilijke wijken hebben altijd ruzie, anderen niet. Je moet het spel kunnen en willen spelen, je moet die andere stijl van aanpak in je hoofd krijgen.”
Ragfijne nuances
Wie jongeren uit de straatcultuur wil corrigeren zal eerst contact met hen moeten maken. ‘U hebt invloed naarmate zij vertrouwen en respect van u voelen. Dat zijn grote woorden, maar probeer het eens met alledaagse zaken: iemands naam onthouden, een compliment maken over een tatoeage of een nieuw mobieltje.’
Maar wees ook niet te soft, want de jongeren hebben behoefte aan duidelijkheid en grenzen. ‘Jongeren kunnen niet tegen vage regels, dan raken ze in verwarring. Ze hebben geen behoefte aan een slappe, softe opvoerder. Die respecteren ze niet en daar gaan ze mee op de loop. Jongeren moeten weten dat ze in bepaalde situaties altijd een gesprek met hun mentor krijgen, dat altijd hun ouders worden ingelicht.’
Een leerling loopt de kamer van de conciërge in en gaat zijn mobieltje opladen. De conciërge stuurt hem onverbiddelijk terug: ‘Eerst aan de deur vragen wat je wilt komen doen.. Kaldenbach: “De conciërge uit dit voorbeeld wordt op handen gedragen. Hij heeft al contact met de jongens, hij helpt ze met allerlei zaken. Maar hij laat ook niet over zich lopen, en dat wordt gerespecteerd.”
Met de hand over het hart strijken kan in de straatcultuur zelfs averechts werken. ‘Een zin als “eigenlijk zou ik de directie moeten waarschuwen” begrijpen jongeren vaak niet. Want het Arabisch kent deze formulering niet. Bovendien klinkt erin door dat u hun weldoener wilt zijn, dat de jongeren u dankbaar moeten zijn. En dat voelt voor hen als een degradatie.’
Omgaan met jongeren uit de straatcultuur draait vaak om ragfijne nuances. “Als je contact wilt maken met iemand uit een groep kun je tegen hem zeggen: ‘Loop even mee, ik wil je wat vragen’, of: ‘Loop even mee, ik wil je wat zeggen’. Met ‘vragen’ heb je respect, ‘zeggen’ klinkt als een belerend vingertje. En daardoor lijden de jongens gezichtsverlies tegenover hun vrienden. Het zijn kleine nuances in houding en woorden, die een hoge professionaliteit vragen.”
Keihard liegen
Een andere valkuil is dat er in de Nederlandse burgerlijke cultuur vaak gecorrigeerd wordt door het stellen van vragen: Wat moet dat daar, wat ben je aan het doen, vind jij dat normaal? “Daarmee appelleren wij aan het schuldgevoel van een ander”, zegt Kaldenbach. “Maar een schuldgevoel erkennen is niet eervol en daarom werken die verzoekende vragen niet in de straatcultuur. Ze roepen hoogstens een brutale reactie op.”
Het niet willen erkennen van schuld leidt in uiterste instantie tot keihard liegen. Zelfs als het misdrijf op video is vastgelegd, zal de dader alles tot het uiterste blijven ontkennen. ‘Dat dat ben ik niet, deze video hebben jullie getruukt, waarom doen jullie dat, jullie hebben altijd wat tegen mij.’
“Dat liegen en ontkennen als het toch overduidelijk is dat je de dader bent, is echt nieuw in Nederland”, zegt Kaldenbach. “Bij trainingen aan de politie is de eerste vraag vaak waarom Marokkanen liegen. Maar liegen is geen Marokkaanse cultuur, in Marokko laat je dat wel uit je hoofd. Liegen is straatcultuur. En op straat geldt niet: Je bent een vent dus je bekent, maar: Je bent een vent dus je òntkent.”
Vragen om een bekentenis is volgens Kaldenbach dan ook dynamiet. “In de burgerlijke cultuur hebben wij een psychologische behoefte aan een bekentenis, maar je kunt die stap beter overslaan en meteen straf geven.”
Op een school is een walkman gestolen uit de kantine. Op de video zijn twee daders terug te zien, docenten zijn voor negentig procent zeker van hun identiteit. De conciërge roept hen bij zich en vertelt: Er is een walkman verdwenen en daarvan is een video gemaakt. Maar voordat de school naar de politie gaat is het misschien beter als de twee leerlingen erachter komen wie het heeft gedaan. Een van de jongens komt terug met de walkman: hij had hem ‘per ongeluk’ meegenomen.
Alarm
Een van de meest angstaanjagende facetten van de straatcultuur is het dreigen. Vaak is het alleen maar grootspraak, zegt Kaldenbach, of een eervolle manier om af te druipen. “Ik spreek wel eens mensen die twee keer per dag ‘ik maak je dood’ naar hun hoofd krijgen.”
Maar soms is een bedreiging wel degelijk gemeend en er zijn aanwijzingen om het verschil te duiden. ‘Zijn het alleen woorden of word je ook aangeraakt? Alarm! Gaat het over de eerbaarheid van een zus of moeder? Alarm! Wordt het dreigement in bijzijn van anderen gemaakt? Alarm! Want het is dan misschien een afgang voor de dreigende persoon als hij zijn dreigement niet zou nakomen.’
Humor kan, al dan niet als reactie op een dreigement, letterlijk van levensbelang zijn omdat ook dit een eervolle uitweg biedt. ‘Een buschauffeur zegt tegen een jongen dat hij die strippenkaart echt beter moet vervalsen, want dit ziet hij meteen en dan kan hij het niet accepteren.’ En als reactie op de bedreiging ‘ik weet waar je woont’ past altijd een ‘ik ook’.
“Omgaan met jongeren uit de straatcultuur is topsport”, zegt Kaldenbach. “Om dat vol te houden heeft een docent plezier in zijn werk nodig. Kan hij een positieve attitude ontwikkelen ten aanzien van de straatcultuur, kan hij straatwijsheid bewonderen? Maar wie die schijnbaar amicale judoaanpak als kruiperig ervaart, is minder geschikt voor het omgaan met deze doelgroep.”
Grote vraag is hoe de jongeren later in de maatschappij gaan functioneren, waar niet iedereen de cultuur van de straat – en dus hun gebruiksaanwijzing - zal kennen. “Het onderwijs heeft de taak de jongeren erop te wijzen dat het anders moet. Zij moeten ook die burgerlijke stijl van reageren aanleren. Maar ná een conflict, niet tijdens een conflict.”
Kaldenbach is echter de eerste om toe te geven dat het aanleren van die burgerlijke stijl niet makkelijk zal zijn. “Het is een langzaam leerproces. In Nederlandse gezinnen wordt daar in het tweede levensjaar al mee begonnen: ‘Wat zeg je dan tegen oma? Dankjewel oma, sorry oma’. Als dat niet gebeurt, is het heel moeilijk de stijl later in het onderwijs alsnog aan te leren. Maar het hoopvolle is dat leerlingen geweldig veel kunnen leren van docenten met wie ze een band hebben. Als docent moet je de mogelijkheid om mensen te veranderen nooit onderschatten.”
* Respect! 99 tips voor het omgaan met jongeren in de straatcultuur. Uitgeverij Prometheus, 2004, ISBN 90-446-03981, € 9,95.