- blad nr 15
- 6-9-2003
- auteur G. van der Mee
- Redactioneel
Babyboomers moeten nog even mee
Onbetaalbare pensioenen. De jongste generatie moet de prijs moet betalen voor de geboortegolf uit de vorige eeuw. Sinds het uitbreken van de recessie duikt er elke dag wel ergens een nieuw doemscenario op. In het onderwijs waren de goudomrande vut-regelingen al langer van de baan toen de personeelstekorten zich aandienden. De verliezen van de grote pensioenfondsen hebben het zo solide lijkende sociale stelsel in Nederland danig aan het wankelen gebracht. Kunnen wij dit stelsel nog wel overeind houden? Als iedereen de verwachtingen van de jaren negentig volgt en met 60 jaar of jonger ophoudt met werken, wie betaalt dan de lasten? Vandaar dat het devies nu luidt: houd de ouderen zo lang mogelijk aan het werk, het liefst tot het 65ste jaar.
Het afschaffen van de fiscale aftrekbaarheid van de premies voor vut-regelingen en prepensioen per 2005 is de eerste concrete maatregel van het kabinet. De eerste babyboomers, de generatie die het allemaal zo mooi voor elkaar had, wordt dan wel de eerste generatie die weer tot het 65ste jaar door blijft werken. Maar zullen ze dat ook doen?
Dinand Webbink, hoofd afdeling onderwijs en wetenschap van het Centraal planbureau (CPB) - zelf nog lang niet toe aan de vut - betwijfelt het: "Als het enkel gaat om deze belastingmaatregel en dat Zwitserlevengevoel er al is, dan denk ik niet dat je mensen tegenhoudt. Bovendien kunnen de meeste ouderen vanaf 52 jaar zich financieel wel wat veroorloven."
Henk Becker, emeritus hoogleraar sociologie, denkt dat je gewekte verwachtingen nooit moet frustreren door ineens allerlei regelingen te verslechteren. "Dat is een fout die wel vaker in Nederland is gemaakt. In Amerika werken ze heel geleidelijk toe naar langer werken door de pensioengerechtigde leeftijd ieder jaar met een maand te verhogen. Die maatregel indertijd met de nahossers, toen de aanvangssalarissen werden verlaagd, dat gebeurde ook in één keer. Dat heeft toen veel mensen afgeschrikt om in het onderwijs te gaan werken."
Bevrijdingsfeestje
Becker is voorstander van langer werken. Zelf is hij er het levende voorbeeld van, hij is al vijf jaar met emeritaat en werkt nog twee dagen op de Universiteit van Utrecht. Sinds zijn 50ste doet hij onderzoek naar generaties, ervan uitgaande dat het niet alleen de sociale status of de sekse zijn die de levensloop bepalen, maar ook de periode waarin je geboren wordt en opgroeit. Hij tekent een tijdslijn die loopt van 1946 tot 1970, dat is de periode van de geboortegolf ("ook wel het uit de hand gelopen bevrijdingsfeestje genoemd"), daarna zet de geboortedaling in. Bij de eerste babyboomers, geboren tussen 1946 en 1955 zat alles mee, althans als het ging om werk en inkomen. De tweede golf tot 1970 werd ook wel de verloren generatie genoemd, vanwege de werkloosheid in de jaren tachtig. Becker: "De universiteiten zijn bijvoorbeeld tien jaar lang gesloten geweest voor nieuwkomers, er mochten alleen tijdelijke contracten worden afgesloten." Inmiddels heeft ook deze groep, vindt Becker, de schade behoorlijk kunnen inhalen. Door de hoogconjunctuur in de jaren negentig zijn ze niet zo zielig meer*.
Dat ligt anders voor de jongeren die na 1970 geboren werden. Hij rekent voor dat zij veertig jaar lang twee keer zoveel aow-premie zullen moeten betalen als het huidige niveau tenminste gehandhaafd blijft. Dat is meer dan zij zelf ooit in handen krijgen. En dan hebben we het alleen nog maar over de aow en niet over de toenemende vraag naar gezondheidszorg van al die grijze babyboomers.
Vandaar de noodzaak om de ideeën over werk langzaamaan bij te stellen. Becker: "Wanneer je redelijk lang van tevoren aangeeft dat er weer langer gewerkt moet worden, dan kun je daar rekening mee houden in je loopbaan. Ik zie bijvoorbeeld steeds meer mensen die tussen hun 40ste en 50ste iets anders gaan doen. De één gaat parttime werken en wordt de rest van de tijd freelancer, een ander gaat met vervroegd pensioen en start een eigen onderneminkje. Er zijn er ook veel die vervroegd ophouden met betaald werk, maar zich wel melden voor vrijwilligerswerk. Bij mensen die zwaar werk doen, moet er rekening mee gehouden worden dat ze dat niet hun hele leven kunnen volhouden, maar dat wil niet zeggen dat iemand niet meer kan werken."
De leeftijd van 65 is volgens hem volledig arbitrair: "Dat was in de jaren dertig de levensverwachting van mannen." Grinnikend: "Vrouwelijke ambtenaren mochten wel met 60 jaar met pensioen. Men ging er vanuit dat ze jonger waren dan hun echtgenoot, dan konden ze hem nog vijf jaar verzorgen. De levensverwachting is nu gestegen naar 75 dus het slaat helemaal nergens meer op." Niet dat hij iemand wil dwingen na zijn 65ste door te werken, maar de dwang om te stoppen mag ook wel eens verdwijnen.
Ouderwetse systemen
Becker, geboren in 1933 en opgeleid in de sobere jaren vijftig, kan zich niet zoveel voorstellen bij het Zwitserlevengevoel van de jaren negentig: "In Nederland heerste er een teveel aan, want er is nergens een land waar zo weinig ouderen nog werken. Nu met de recessie is er een idee van urgentie gekomen, maar de noodzaak was er al veel langer. Mensen moeten vooral ook zelf verzekeringen afsluiten. Nederland en Duitsland zijn de enige landen in Europa waar erg weinig aandacht is besteed aan particuliere verzekeringen. Je kunt natuurlijk wel een beroep doen op het sociale rechtvaardigheidsgevoel van de volgende generatie maar je mag ook wat van de ouderen zelf verwachten. Tegelijkertijd kun je mensen niet altijd compenseren voor de problemen waar ze als generatie mee te maken krijgen."
Hij vindt dat het onderwijs wel een aparte problematiek heeft als het gaat om het doorwerken van ouderen. Op het moment zijn er nog maar 5000 mensen boven de 60 jaar die standhouden. Becker zat jarenlang in het bestuur van de Stichting voor onderzoek van het onderwijs en heeft wel ideeën ontwikkeld hoe het anders kan. "Het onderwijs is natuurlijk jarenlang verwaarloosd en heeft een ouderwets lessysteem. Ordeproblemen leiden tot veel meer stress en burn-out dan vroeger. Het is de enige sector in de samenleving waar hoogopgeleiden de hele dag optrekken met kinderen of jongeren. Dat ze weinig contact hebben met mensen van hun eigen niveau werkt op den duur frustrerend." Teamteaching is volgens hem een oplossing voor zowel de orde in de klas als het noodzakelijke overleg met collega's. "Ik ken het uit de jaren zestig en zeventig toen faculteiten veel last hadden van agressieve linkse studenten. Dan werden er bij colleges een oudere en een pas afgestudeerde docent gezet, dat werkte heel goed. De één houdt de groep in de gaten en de ander geeft les. Wil iemand per se alleen dan is dat natuurlijk ook goed." Om de personeelstekorten in het onderwijs op te vangen moet er volgens hem veel meer gewerkt worden met e-mail. Hij kan zich bijvoorbeeld voorstellen dat huiswerk wordt nagekeken door een landelijke of regionale helpdesk. Ook begeleiding van individuele leerlingen kan volgens hem bij vrijwel alle vakken via telewerken. Oudere docenten die absoluut niet meer voor de klas willen, kunnen op die manier worden ingeschakeld. "Ik weet ook wel dat ik hiermee niet de 53.000 vacatures oplos, maar ik vind dat je af moet van die ouderwetse systemen, dan maar wat minder klassikaal."
Paniekvoetbal
Dinand Webbink is er eveneens van overtuigd dat langer doorwerken onvermijdelijk is geworden. "De maatregelen die het kabinet nu aankondigt, lijken een beetje op paniekvoetbal, maar dat komt omdat ze eigenlijk veel te laat zijn." Zijn collega Casper van Ewijk, hoogleraar economie en onderdirecteur bij het CPB, suggereert in de Volkskrant van 19 juli dat doorwerken fiscaal aangemoedigd zou moeten worden en vut en prepensioen juist niet meer gesubsidieerd moeten worden. Voor de korte termijn haalt dit volgens Webbink allemaal niet veel uit. De mensen die zich hadden voorgenomen weg te gaan met 60 of 61 jaar, zullen zich daardoor niet laten weerhouden. "Als je hen voor het onderwijs wilt behouden - en dat is volgens mij hard nodig - zul je ze wat moeten bieden, bijvoorbeeld door veranderingen in het werk."
In de publicatie 'Pijlers onder de kenniseconomie', die vorig jaar bij het CPB verscheen, wordt geadviseerd om docenten boven de 55 jaar andere taken te geven. Webbink: "Voor veel oudere leraren is het gewoon heel zwaar om altijd voor de klas te staan. Taakdifferentiatie is dan een oplossing, bijvoorbeeld door hen in te zetten als mentor van de nieuwkomers." Webbink vindt dat de overheid nu heel sterk inzet op de nieuwe instroom, terwijl er bij het behouden van personeel mogelijk kansen gemist worden. Het zou wellicht financieel veel aantrekkelijker moeten worden gemaakt om pas met 64 jaar weg te gaan. Aan de andere kant vindt hij beleid gericht op het behouden van personeel niet zonder risico's: "Voor je het weet werk je weer aan de overschotten van morgen en frustreer je de verwachtingspatronen van komende generaties oudere docenten. Ik ben daarom zelf meer voor incidentele maatregelen die meebewegen met de grillige ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt." De DOP (Doorstroming onderwijspersoneel) noemt hij als voorbeeld van een tijdelijke maatregel die heel goed heeft gewerkt. Dat was in 1988, personeel tussen de 55 en 58 jaar kon geheel of gedeeltelijk eruit stappen. Webbink: "Het was natuurlijk een behoorlijke investering, maar die bracht zijn geld op omdat de dure oudere docent vervangen werd door een goedkopere jonge collega. Die maatregel heeft maar drie jaar bestaan."
Het CPB ondervindt momenteel de grilligheid van de arbeidsmarkt, veroorzaakt door het kabinetsbeleid, aan den lijve: er moeten vijftien volledige arbeidsplaatsen verdwijnen.
Minister Remkes van Binnenlandse Zaken dreef de schizofrenie in het overheidsbeleid verder op door half augustus aan te kondigen dat hij de oudere ambtenaar eerder naar huis wil sturen. Al vanaf 55 jaar kan de rijksambtenaar vervroegd met pensioen. Weliswaar is het kabinet voorstander van langer werken maar door de bezuinigingen op de ministeries dreigen alle jongeren te verdwijnen. Webbink grapt wat zuur: "Uit welke eeuw is dit bericht? Twee jaar geleden hadden we nog de commissie-Van Rijn die vond dat er alles aan gedaan moest worden om jonge ambtenaren binnen te halen."
Solidariteit
De AOb gaat zich, samen met de andere bonden, verzetten tegen de aangekondigde bezuinigingen. Bestuurder Ton Rolvink vindt dat vrijwel alle maatregelen erop neerkomen dat vooral mensen met een klein inkomen zich niets meer kunnen veroorloven. "Een conciërge zal het moeilijker vinden om jarenlang een dubbele premie te betalen wanneer het belastingvoordeel eraf is dan een eerstegrader. De solidariteit is eruit." Als docenten langer doorwerken, dus met 63 in plaats van 62 jaar met pensioen gaan, zal de deelname aan de bapo (bevordering arbeidsparticipatie ouderen) stijgen, zo voorspelt hij. Deze verkorting van de werktijd wordt voor een deel door het personeel zelf betaald, maar ook door de scholen. Rolvink voorziet dat een jaar langer werken al heel wat extra geld gaat kosten, wie gaat dat betalen? "Verder denk ik dat als mensen alleen uit financiële overwegingen noodgedwongen doorwerken het ziekteverzuim zeker omhoog zal gaan, of dat er weer meer mensen in de wao terechtkomen." Wanneer verzet tegen de maatregel niet helpt, zal de AOb zeker proberen om de schade te repareren in de cao.
'Ouderen hebben zich al de benen uit hun reet gelopen'
Voor oudere medewerkers zou de afbouw van de fpu niet echt een stimulerende maatregel zijn, vindt Nico Bennemeer, adjunct-directeur van de Visser 't Hooftschool in Amsterdam-Osdorp. "Ouderen hebben zich de afgelopen jaren al vaker benadeeld gevoeld, het onderwijs heeft door het lerarentekort vreselijk zwaar op hen moeten leunen. En ze hebben zich intussen ook de benen uit hun reet moeten lopen om zij-instromers te coachen, terwijl ze daar niet voor zijn opgeleid. Dan is aantasting van de vut niet dat stukje waardering waarop je hoopte. Als ouderen gedwongen worden om langer door te werken, brengt dat ook risico's voor lichaam en geest met zich mee."
Bennemeer (55) zou best op zijn 62ste willen stoppen met werken. "Ik zou het raar vinden als dat niet kan. Ik kan me ook niet voorstellen dat er geen overgangsregeling zou komen voor de mensen die nu net tegen hun vervroegde pensioen aan zitten en die er misschien jarenlang naar toe geleefd hebben. Maar al te veel vertrouwen heb ik daar ook weer niet in, want de overheid toont zich de laatste jaren geen erg betrouwbare partner. Het is voorlopig dus angst en beven."
'Veertig jaar werken is genoeg'
"Hou op, schei uit", verzucht Richtje Frolich (55), lerares aan de IJdoornschool in Amsterdam. "Ik heb net in de krant gelezen dat het kabinet de vut wil aantasten, en ik vind het belachelijk. Ik geniet op dit moment echt van mijn bapo. Het levert me zo'n twintig vrije dagen per jaar op, en dat is echt heerlijk. In mijn plaats wordt nu een jongere docent ingewerkt. Nou ja, jonger: het scheelt vijf jaar, want zoveel nieuw aanbod van leraren is er niet. Ik vind dat je als leraar op een gegeven moment echt moet afbouwen. Zeker als je, zoals ik, werkt met kleuters. Op een gegeven moment kun je als oudere leraar niet meer met die kleuters door het lokaal heen hopsen."
Frolich wil in 2009 stoppen met werken, dan is zij 61, met veertig dienstjaren. "Dat is genoeg. Alleen schijn je met de hoogte van je pensioen niet zo gunstig uit te komen, enkele collega's werken daarom nog een extra jaartje door. Maar dat moet vooral ik niet doen, roept mijn man nu op de achtergrond. We willen samen van onze vrijheid gaan genieten."
'Een volle werkweek kan niet meer'
Omdat Diana Jansen van der Molen (55) al jong is gaan werken, heeft ze straks op haar 61ste veertig dienstjaren opgebouwd. En dat is voldoende voor een volwaardig pensioen, dus dan kan ze afscheid nemen van haar school, de Peppelaer in Haarlem. "Ik maak me dus niet zoveel zorgen over aantasting van de fpu. Van de bapo maak ik op dit moment overigens wel gebruik, want het mooie is dat je wel wat salaris inlevert maar dat je pensioenopbouw intussen gewoon doorgaat. Ook heb ik me een aantal jaren geleden al ingedekt door een dag per week minder te gaan werken. Het onderwijs slurpt je toch op als je een volledige baan hebt, volle weken werken zou ik niet meer redden."
'Ik wilde tot mijn 65ste doorwerken'
René van den Berg (55), docent aan het roc Amsterdam, maakt zich niet zoveel zorgen over de mogelijke aantasting van de fpu. "Ik ben nu 55 en heb altijd het idee gehad dat ik zou willen doorgaan totdat ik 65 ben. Zolang ik tenminste gezond ben en het werk leuk vind." Van den Berg maakt zich echter wèl zorgen over de hoogte van de aow. Blijft die oudedagsvoorziening nog op peil? "Ik werk vanaf mijn veertiende en heb van jongs af voor de aow van anderen betaald. Dat heb ik graag gedaan, want die anderen hadden daar wat aan. Maar nu ik zelf aan de beurt ben, heb ik het idee dat anderen niet meer voor mij kunnen betalen. Want het solidariteitsstelsel wordt door de overheid flink ondergraven. Dat vreet aan mijn motivatie en aan mijn arbeidsethos. Als het zó moet, heb ik er geen trek meer in."