• blad nr 9
  • 3-5-2003
  • auteur D. van 't Erve 
  • Redactioneel

‘Soms werken ze in de vakantie gewoon door’ 

Leerling gemotiveerder door zelfstandig leren

Een docent voor de klas die zijn verhaaltje afdraait, is echt uit de tijd. Ook kun je van leerlingen die overspoeld worden met informatie, niet meer verwachten dat ze dagenlang met hun neus boven de boeken hangen om rijtjes uit hun hoofd te leren. Nieuwe onderwijsvormen als probleemgestuurd onderwijs spreken leerlingen wèl aan. Lia van Grinsven promoveerde onlangs op een proefschrift over vernieuwingen in het middelbaar beroepsonderwijs.

“Leerlingen van een jaar of zestien, die al bijbaantjes hebben en zelfstandig op vakantie gaan, willen ook in de klas iets te vertellen hebben. Het klassikale onderwijs, waarin de docent stof voorkauwt en zegt wat een leerling moet doen, is echt uit de tijd”, zegt Lia van Grinsven, directeur voortgezet onderwijs van het Koning Willem I-college in Den Bosch.
In het traditionele systeem heeft de docent het leerproces in handen en niet de leerling. Volgens Van Grinsven moet het precies andersom. “De ideale situatie is als een leerling de vrijheid heeft om zelf te bepalen wanneer hij wat wil leren, met een docent die hem daarin goed begeleidt. Dat alles komt het best tot uiting in de onderwijsvorm probleemgestuurd onderwijs.”
Nog nooit eerder is zo uitgebreid onderzocht welke onderwijsvorm mbo-leerlingen het meest aanspreekt. Dertien roc’s met 26 afdelingen in alle sectoren, zoals techniek, gezondheidszorg en economie, werkten mee aan het onderzoek. Naast de onderwijsvormen klassikaal onderwijs en probleemgestuurd onderwijs onderzocht Van Grinsven het projectmatig werken en individueel werken in een openleercentrum. Probleemgestuurd onderwijs kwam als beste uit de bus, maar Van Grinsven plaatst wel een kanttekening. “Er zijn zoveel verschillende varianten van probleemgestuurd onderwijs, lang niet alles voldoet. Het geldt alleen als leerlingen thematische taken krijgen, waarbij ze veel moeten samenwerken en hun eigen leerproces kunnen sturen. De docent heeft een actief ondersteunende rol: hij begeleidt en evalueert wat goed en fout gaat.”
Van Grinsven keek ook naar de rol van docenten. “De omslag naar een nieuwe onderwijsvorm waarin de leerling veel actiever is, is enorm. De docent heeft van oudsher de touwtjes in handen en om die sturende rol zomaar los te laten, is moeilijk.” Het beeld van bekwaamheid bij docenten blijkt iets sterker te zijn bij andere onderwijsvormen dan het traditionele systeem. “Leraren hebben een positief beeld van zichzelf als ze zien dat wat ze doen nut heeft, dat leerlingen iets van ze opsteken. Soms is er weinig vertrouwen in onderwijsveranderingen. Maar wat je ziet is dat het positieve zelfbeeld zelfs sterker wordt zodra aan alle aspecten van het nieuwe leren is voldaan en leerlingen resultaat boeken. Het zelfbeeld is het laagst in onderwijsvormen waarin niet of nauwelijks aandacht was voor leren leren en de docent weinig ondersteuning kon bieden.”

Eenzaam
Het onderwijs móet volgens Van Grinsven wel anders. Niet alleen de toegenomen mondigheid van leerlingen dwingt daartoe, ook het bedrijfsleven verlangt dat. Van Grinsven stapte na twintig jaar in de gezondheidszorg te hebben gewerkt, over naar het onderwijs. “Ik merkte hoe solistisch docenten aan het werk zijn. In de klas moet je het in je eentje zien te rooien, leunen op andere collega’s is er niet bij. Sterker nog, vaak houden docenten zich groot in de lerarenkamer. Per saldo is het daardoor een vreselijk eenzaam beroep. In de gezondheidszorg ben je altijd aan het werk voor het oog van collega’s. Je krijgt complimenten, maar je krijgt ook te horen hoe het beter kan. Je moet met elkaar kunnen samenwerken, verantwoordelijkheid afleggen en dat is precies wat het bedrijfsleven nu ook verlangt.” De nadruk moet meer worden gelegd op het aanleren van sociale vaardigheden dan op het centraal stellen van kennis, want die veroudert snel.
Van Grinsven begon in 1990 als docent methodiek aan de nieuwe opleiding activiteitenbegeleiding van het Koning Willem I-college. In samenwerking met de universiteit Leiden begon ze in haar lessen met een vorm van zelfstandig leren. “Dat was niet zo simpel, want hoe maak je een theoretisch vak als methodiek levendig voor de leerlingen? Ik moest veel zelf bedenken en liep tegen dezelfde problemen aan waarmee veel docenten nu ook kampen. Het bedenken van goede opdrachten is bijvoorbeeld heel lastig. Dan denk je dat ze er een half uur mee zoet zijn, terwijl ze in werkelijkheid binnen vijf minuten al klaar zijn.”
Ze volgde de jaren van veranderingen op de voet als projectmanager onderwijsvernieuwing. Omdat ze nieuwsgierig raakte naar het effect van al die vernieuwingen, startte ze zes jaar geleden haar onderzoek aan de universiteit Leiden. Sinds november heeft ze de overstap gemaakt naar de afdeling voortgezet onderwijs, waar ze directeur werd. Ook zit ze in de werkgroep die de fusie met jenaplanschool Antonius Abt voorbereidt. Met die fusie is het roc het eerste opleidingencentrum waar leerlingen vanaf hun vierde tot hun twintigste onder de pannen kunnen zijn. Hoewel elke school haar eigen brincode houdt, apart verslag moet uitbrengen en met de eigen cao te maken heeft, levert de fusie volgens Van Grinsven veel voordelen op. “Op die manier kunnen we barrières voorkomen waartegen leerlingen steeds aanlopen. Een groot breekpunt is bijvoorbeeld de overgang van groep acht naar het voortgezet onderwijs. Een kind is gewend aan het vertrouwen en de veiligheid van één leraar, terwijl hij daarna opeens te maken krijgt met een stuk of twaalf leraren. Wij kunnen nu proberen die overgangen geleidelijker te maken.”

Stekjes
Dat kinderen vanaf het begin kunnen wennen aan één didactische aanpak, noemt Van Grinsven als volgend groot voordeel. “Vaak hebben leerlingen op de basisschool al zelfstandig leren werken, maar moeten ze dat in het voortgezet onderwijs weer vergeten. Doorlopende leerlijnen, met een naadloze aansluiting tussen de verschillende onderwijssoorten, kunnen veel schooluitval voorkomen. Zo wordt de bovenbouw vmbo al gezien als onderbouw mbo. Omdat leerlingen gebruikmaken van dezelfde praktijklokalen, voelen ze het verschil vaak al niet meer.” In de toekomst kunnen leerlingen de vmbo-examens overslaan, dat scheelt veel tijd en overlap. De school garandeert dat leerlingen een startkwalificatie halen op minimaal mbo-niveau 2.
Dat het college alleen maar groter wordt en per augustus zo’n vijftienduizend leerlingen telt, hoeft volgens Van Grinsven geen probleem te zijn. “Door kleinschalig onderwijs, dus les aan kleine groepen met een vast team docenten, hoeft een leerling zich niet verloren te voelen.”
Van Grinsven staat nu voor de taak om het zelfstandig leren te bevorderen in het voortgezet onderwijs. “Havo en vwo zijn daar vanwege de tweede fase al iets verder in, maar het vmbo begint pas op gang te komen.” Mooie voorbeelden heeft ze gezien van praktische sectororiëntatie, waarmee leerlingen worden voorbereid op de praktijk. Alle aspecten van het probleemgestuurd onderwijs zijn daarin verwerkt. “Via levensechte opdrachten kan een kind ervaren hoe het er in de praktijk aan toe gaat. Een opdracht is bijvoorbeeld het organiseren van een stekjesmarkt. Dan moeten leerlingen bedenken waar ze stekjes vandaan halen, wat de kosten zijn, hoe ze reclame gaan maken, et cetera. Alle vakken, van rekenen tot taal, komen aan de orde en het mooie is dat ze echt een markt houden. Zodra ze iets van winst kunnen maken, komt er ook eigen belang bij. De klok doet er dan niet meer zo toe. Leerlingen werken soms in vakanties of op zaterdagen gewoon door. Door leerlingen op een goede manier te prikkelen, presteren ze beter.”

Dit bericht delen:

© 2025 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.