• blad nr 9
  • 3-5-2003
  • auteur R. Sikkes 
  • Redactioneel

 

Het niveau stijgt/daalt*

De ene keer kunnen nieuwbakken timmerlieden vandaag de dag volgens werkgevers 'geen hamer meer vasthouden', dan weer is de huidige generatie pabo-studenten volgens hun opleiders het lezen en rekenen niet machtig. En daarna daalt in de ogen van hoogleraren het niveau van alle vwo’ers die de tweede fase hebben afgesloten. De verdomming slaat toe.
Maar hoe valt dat gevoel te rijmen met het gegeven dat steeds meer jongeren een hogere opleiding weten te behalen? Of met de steevast hoge scores van Nederlandse jongeren in internationale onderzoeken? De komende nummers probeert het Onderwijsblad het Nederlands Onderwijs Peil in kaart te brengen. In deel 1: het voortgezet onderwijs.

Taart voor alle leraren: Nederlandse leerlingen lezen als de beste, zo bleek uit het internationaal vergelijkend onderzoek Pirls. Alleen Zweedse tienjarigen doen het beter, maar van de 31 landen die werden vergeleken, haalt de Nederlandse jeugd de tweede plaats. Kletskoek, zei Dick Pak, docent Nederlands van de Mondriaanonderwijsgroep in Den Haag, in Trouw. 'Het niveau is dramatisch gedaald', luidt zijn stelling. Niemand in zijn klassen van de mbo-economieopleiding weet bijvoorbeeld nog wat op zwart zaad zitten betekent.
De kritiek op het niveau van het onderwijs doet zich voor in alle sectoren. Autobedrijven vinden de aanstormende monteurs niet pienter genoeg, Philips dreigt met zijn researchlaboratoria uit te wijken naar andere oorden vanwege gebrek aan slimme whizzkids. In Vrij Nederland haalde vorige week hoogleraar algebra Frans Keune lekker uit over het niveau: 'Er is een algemene verdomming. Niet alleen bij de bètavakken, zo hoor ik van mijn collega’s, ook bij geschiedenis, bij de talen.'
In de publieke opinie is het niveau van de hedendaagse jeugd – en dus impliciet van de kwaliteit van het onderwijs – steevast aan het dalen. Maar is dat eigenlijk wel waar? Wat weten we over het niveau? Het Onderwijsblad doet een poging de feiten en mythen te ontwarren.

Een schande
Dat blijkt een stuk minder eenvoudig dan aan de borreltafel wel eens wordt gedacht. Want wat is ‘het niveau’? Het gemiddelde eindexamencijfer? De parate kennis en beschikbare vaardigheden van een leerling die het voortgezet onderwijs verlaat? En als deze het ene tegenwoordig wel kan en het andere niet, is die leerling dommer of slimmer dan zijn leeftijdsgenoten uit voorgaande generaties?
Hoe lastig dat is, bleek bijvoorbeeld onlangs op het Cito-congres Examens van morgen. In een workshop meldde de ene vertegenwoordiger van de Vereniging van samenwerkende Nederlandse universiteiten (VSNU) dat zij bemoedigende telefoontjes kreeg van hoogleraren: sinds de invoering van het studiehuis kunnen de nieuwe lichtingen eerstejaars zo goed argumenteren. Een half uurtje later maakte de andere VSNU-vertegenwoordiger zich in het slotdebat zorgen over het niveau van de vwo’ers.
Juist in overgangsperioden – bij de invoering van de mms en hbs, bij de totstandkoming van de mammoetwet, bij de implementatie van studiehuis en vmbo – juist dan barst de kritiek op het niveau los. Vóór die tijd overheerst de kritiek op het bestaande: in kranten en op televisie krijgen degenen die vol vuur voor modernisering pleiten ruim baan. Werkgevers, leraren, beleidsmakers of BN’ers. Het onderwijs moet vernieuwen, anders mist Nederland de boot.
Na de omslag krijgen de critici van de vernieuwing alle aandacht. Werkgevers, leraren, beleidsmakers of BN’ers. Maar dan anderen. De vernieuwingen zijn een schande, want het wordt nooit meer zoals vroeger.

Sartre
De Volkskrant nam in 1994 de proef op de som. Samen met een groep leraren legde de onderwijsredactie alle oude opgaven van het centraal schriftelijk van gymnasium, hbs, mms, mulo en lts van 1965 naast die van lbo, mavo, havo, atheneum en gymnasium van 1993. De conclusie van alle leraren – van wie velen nog beide typen hadden meegemaakt – was eensluidend. De hedendaagse jeugd heeft minder vakken, maar weet meer en gaat veel dieper.
Op hbs en gymnasium was het centraal schriftelijk bij de talen – van Grieks tot Engels - niet veel meer dan de opdracht 'vertaal in goed Nederlands’ bij een tekst van dertig zinnetjes. Rector Groenhart van het Murmelliusgymnasium zei bijvoorbeeld: 'Het eindexamen nu is veel zwaarder.' Leraar Vondeling: 'Op het gebied van de exacte vakken is er een revolutie qua diepgang.'
Op hbs en mms werd Sartre in de klas wel vertaald, 'maar van de inhoud begreep niemand wat', verzuchtten docenten van de Alkmaarder scholengemeenschap Jan van Scorel in 1994 bij de vergelijking. De ruimtelijke meetkunde van havo gaat mijlen veel verder dan de hbs.
En op het lbo is het anno 1994 niet anders, constateerde in die serie docent motorvoertuigentechniek Berkelaar van scholengemeenschap de Meergronden. 'Het niveau ligt tegenwoordig hoger dan op de lts van 1965', zei hij destijds met een blik op de opgaven.
Die vergelijking van examenopgaven was een aardig experiment, maar ook niet meer dan dat. Het grote probleem is dat de borreltafelpraat – HET NIVEAU DAALT! – zo lastig is te weerleggen met harde feiten. Maar wat weten we wel? In vijf stappen lopen we langs de verschillende ijkpunten van het Nederlands Onderwijs Peil.

IJkpunt 1: Het opleidingsniveau

Het niveau stijgt. Het Centraal bureau voor de statistiek maakt dat in één klap duidelijk aan de hand van de cijfers van het opleidingsniveau. In 1981 – aan de vooravond van de onderwijsexpansie – had maar tien procent van de Nederlandse beroepsbevolking een hbo- of universitaire opleiding. Twintig jaar later is het aantal hoger opgeleiden meer dan verdubbeld. Ongeveer 24 procent loopt met een hbo- of universitair diploma op zak.
Duidelijk is ook dat er nog geen einde van die stijging in zicht is, al ligt het tempo nu wat lager. Maar steeds meer jongeren, ongeveer 35 procent van de hedendaagse generatie, proberen op havo en vwo een toegangkaartje voor het hoger onderwijs in de wacht te slepen.

IJkpunt 2: Advies basisschool

Deze jongeren komen daar niet vanzelf. Zij krijgen van hun basisschool het advies om naar havo of vwo te gaan. Het aantal ‘hoge’ adviezen neemt de laatste jaren fors toe, becijferden wetenschappers in Groningen in opdracht van de onderwijsinspectie. Kreeg in 1989 27 procent van alle twaalfjarigen het advies havo of hoger, tien jaar later was dat al 39 procent.
Natuurlijk kan het optimisme van de hoofden van basisscholen worden afgestraft. Door toenemende afstroom en uitval in het voortgezet onderwijs. Door lagere examenresultaten. Of door beroerdere scores in het vervolgonderwijs.

IJkpunt 3: Doorstroomresultaten

Zeker is in elk geval dat een steeds groter deel van de jongeren doorstroomt naar mbo, hbo en universiteit. Maar omdat de examens daar geen landelijke norm kennen (hogescholen en universiteiten stellen hun eigen eisen vast en doen dat zonder enige controle), of pas sinds kort (de bve werkt pas recent met genormeerde examens en ook daar is weer kritiek op), valt er eigenlijk bitter weinig te zeggen over de kwaliteit van de doorgestroomde studenten. De onderwijsinspectie probeert het door te kijken naar het aantal studenten dat de temponorm in één jaar haalt. Bij de havisten in het hbo is er een wisselend beeld te zien, de eerste lichting vwo’ers uit het studiehuis doet het een tikkeltje minder. Van de overstap vmbo-mbo is door het ontbreken van degelijke gegevens over studievoortgang en drop-out al helemaal geen consistent beeld te geven.

IJkpunt 4: Examenresultaten

Een stap terug daarom. Hebben de hogere adviezen geleid tot slechtere examenresultaten? De inspectie beantwoordt die vraag ontkennend. De examenresultaten van alle schoolsoorten gaan alleen maar omhoog! Haalde in 1992 92 procent van de vbo’ers het diploma, nu is dat 95 procent. Ging in 1992 86 procent van de vwo’ers feestvieren, nu staat 91 procent te swingen op het eindexamenbal.
Kunst, zullen de critici zeggen. 'Er wordt normversoepeling toegepast', zo schreef een boze aardrijkskundeleraar de redactie vorig jaar. 'Ik verwachtte na het examen 2002 veel onvoldoendes, mijn leerlingen hadden het slecht gedaan, maar tot mijn verbazing bleek dat reuze mee te vallen.'
Op zich heeft deze leraar gelijk: eindexamencijfers zeggen niet zo verschrikkelijk veel, ondanks de moeite die wordt betracht om examens ongeveer even moeilijk te laten zijn. Maar de normering kan nog wel eens verschillen. De Centrale examencommissie vaststelling opgaven (Cevo) stelt na afloop de normering vast om er zoveel mogelijk voor te zorgen dat kandidaten van verschillende jaren een even zwaar examen hebben.

IJkpunt 5: Normhandhaving

Gelukkig biedt het Cito uitkomst. Sinds 1994 wordt voor een aantal vakken een ‘normhandhavingsprocedure’ gehanteerd. Het is een betrekkelijk eenvoudige truc. Door het jaar heen worden bij groepen leerlingen die niet aan het examen meedoen, vragen van verschillende oude examens en het nieuwe examen getest. Een statistisch model rekent vervolgens door wat de invloed van de achtergrondkenmerken van de leerling is, de moeilijkheidsgraad van de vraag en combineert al die gegevens in een oordeel over te hanteren normen. Zo kan door de jaren heen bekeken worden of het niveau van de leerlingen er op vooruit gaat of achteruit. Eindelijk harde gegevens.
Het langst gebeurt dat bij mavo en havo voor de moderne vreemde talen, sinds kort worden ook de exacte vakken onder de loep gelegd. De resultaten bij de talen zijn niet zo heel erg vrolijk. Het niveau van Duits en Frans daalt sinds de metingen in 1994 in alle schoolsoorten. Engels is door de jaren heen vrij stabiel, alleen in het laatste meetjaar 2002 hebben havo-leerlingen een duidelijk lagere score gehaald. Het leesniveau Nederlands op de mavo laat een wisselend beeld zien, met dalingen en stijgingen rond een stabiele lijn.
Over de exacte vakken geeft het Cito nog geen uitsluitsel, omdat de metingen pas drie jaar worden gedaan. “En dat vinden wij te kort om tot publicatie over te gaan”, zegt Ed Kremers, bij het Cito verantwoordelijk voor de havo- en vwo-examens. Hij wil wel iets kwijt: “Op basis van die eerste gegevens kunnen we heel voorzichtig zeggen dat we bij die vakken – scheikunde en natuurkunde – een stijgende trend verwachten.”

mavo

1994 2002

Frans 58 52
Duits 70 58
Engels 72 69


havo

1994 2002

Frans 72 57
Duits 66 57
Engels 68 63

vwo

1997 2002

Frans 64 62
Duits 68 60
Engels 62 64



Nieuwe vakken
Nederlands op de mavo stabiel, Frans en Duits overal in de min (zie de grafieken), bètavakken lijken omhoog te gaan. Het verhaal dat de enige harde gegevens over het niveau door de jaren heen vertellen, geeft nog steeds geen uitsluitsel over het Nederlands Onderwijs Peil.
“Het niveau bestaat ook niet”, stelt Ed Kremers van het Cito nuchter vast. “Of de tweede fase betere of slechtere leerlingen aflevert dan vroeger valt niet te zeggen, want ze leren nu wat anders dan vroeger. Er zijn nieuwe vakken. Zoals management en organisatie, dat toch heel wat anders is dan het oude handelswetenschappen. Als mensen zeggen 'het niveau daalt', dan moeten ze niet alleen kijken wat leerlingen nu niet meer leren, maar vooral kijken naar wat leerlingen vandaag de dag wel kunnen.”
Kremers kan de toch forse daling bij Frans en Duits goed plaatsen. “Het is de eerste generatie leerlingen die uit de basisvorming doorstroomt. In de basisvorming kregen ze minder uren in die talen. En het niveau van Frans en Duits is dan wel gedaald, maar leerlingen hebben in plaats daarvan wat anders geleerd.”
Om het nog wat lastiger te maken, wijst Kremers daarnaast op de mogelijkheid dat keuzepatronen door de tweede fase veranderen, waardoor andere groepen leerlingen een bepaald vak kiezen. “Vroeger koos je Duits misschien omdat je het leuk vond – en alle keuzen waren mogelijk –, nu zit het in jouw profiel of niet en heb je er wel of geen affiniteit mee. Echte bèta’s zijn over het algemeen goed in alle vakken, dus ook in talen, maar nu passen Frans en Duits niet meer in hun profiel, dus daalt het gemiddelde.”
De stijging bij de bètavakken natuur- en scheikunde die zich aftekent, verklaart hij op dezelfde manier. “Natuurkunde was vroeger één geheel. Je hebt nu de heel- en deelvakken. Het heelvak lijkt op het oude natuurkunde. Dat wordt nu gekozen door de echte natuurkundekoppen. De anderen kiezen voor een deelvak. Degenen die het hele vak kiezen zijn beter. De leerlingpopulaties zijn dus anders samengesteld. De normhandhaving zegt dus wel iets, maar ook weer niet alles. Uit statistisch oogpunt zou je willen dat uren, vakken en examenopgaven nooit veranderen, maar onderwijs moet zich natuurlijk van tijd tot tijd aanpassen. Alleen volgen de veranderingen zich nu wel erg snel op om nog te kunnen bekijken hoe het niveau zich sinds de invoering van de tweede fase ontwikkelt.”

Tegen democratisering
Het niveau bestaat dus niet, maar wordt bepaald door wat de overheid uit naam van de samenleving in het onderwijsprogramma stopt, hoeveel uur waaraan wordt besteed. Het opnemen van de meterstanden van het niveau, zoals het Cito doet, is daarbij een goed hulpmiddel, maar geeft evenmin het definitieve antwoord.
Intussen stromen steeds meer leerlingen door naar hogere onderwijsniveaus. Vrijwel niemand komt meer met alleen basisonderwijs op de arbeidsmarkt, steeds meer jongeren hebben een mbo-, hbo- of universitair diploma. En, zo lijkt het op basis van de andere gegevens, dat hebben ze nog echt verdiend ook. Het Nederlands Onderwijs Peil stijgt.
Discussie gesloten? Zeker niet. Maar het voorlopig laatste woord krijgt socioloog Geert de Vries, die de discussie over het dalende peil van het onderwijs in 1993 in zijn proefschrift als volgt omschreef:
'Ik heb de indruk dat de klachten over de vermeende daling van het peil van het onderwijs ook vaak gemaskeerde protesten zijn tegen de democratisering van het onderwijs. Tegen het feit dat tegenwoordig velen bereiken wat vroeger voor weinigen – onder wie de grootouders, ouders, ooms en tantes van de klagers – was weggelegd, en vooral tegen de diploma-inflatie waarmee dit gepaard gaat. De gedachte dat het peil van het onderwijs lager wordt, dit "oude idee van ouderen", kan volwassenen niet beschermen tegen de bedreigingen van hun maatschappelijke positie door jongeren, maar wel, althans een beetje, tegen de krenking van hun zelfgevoel.'


In volgende nummers van het Onderwijsblad de vervolgverhalen: het niveau in het basisonderwijs en de internationale positie van Nederland.

Literatuur

CBS: Enquête beroepsbevolking 1981–1999
Cito: Examenverslag 2002
Cito: Normhandhaving bij examens
Inspectie van het onderwijs: Onderwijsverslag over het jaar 2002
De Volkskrant: Eindexamens 1994


Andrée van Es organiseerde als directeur van het cultureel centrum De Balie in Amsterdam een reeks onderwijsdebatten en was voorzitter van een commissie over de toekomst van het leraarschap: “De klaagzang over het onderwijs vind ik zo overdreven. Het onderwijs is zeker verbeterd in vergelijking met vijftig jaar geleden. Er is meer individuele aandacht voor kinderen en hun talenten en capaciteiten worden meer ontwikkeld. Toch vind ik dat het beter kan. Voor de relatief grote groep jongeren die naar school gaat, zijn er te weinig mensen, geld en middelen. De aandacht voor het onderwijs vind ik te schraal.”

Ella Vogelaar, onder andere voorzitter van de raad van commissarissen van Unilever Nederland en oud-voorzitter van de Abop: “Het achteruithollen van de kwaliteit van het onderwijs is een populair borrelonderwerp. Maar ik vind niet dat de kwaliteit dramatisch is verslechterd. In vergelijking met andere internationale landen doet Nederland het goed en we krijgen steeds meer hoger opgeleide mensen. In mijn tijd was ik het eerste meisje uit het dorp dat naar de hbs ging. Dat was toen nog heel bijzonder.”

Chiel Renique, secretaris onderwijszaken van werkgeversorganisatie VNO-NCW: “Het niveau van studenten die de eindstreep halen is redelijk. Maar het zijn er te weinig. Veel studenten vallen tijdens hun studie af. Voor zwakke broeders onder de studenten is er te weinig steun. Bedrijven merken dit. Zij hebben vooral moeite voldoende technisch geschoolde werknemers te vinden. Ze moeten nu zelfs werknemers uit het buitenland aannemen. Door Jet-Net, een project van vijf grote multinationals en de ministeries van Onderwijs en Economische Zaken, moet dit verbeteren. Het project biedt gastlessen, bedrijfsbezoeken, docentenstages en beroepsoriëntaties om de belangstelling in het voortgezet onderwijs voor technisch onderwijs te bevorderen. Leerlingen moeten weer in aanraking komen met de wereld van techniek. Ze moeten de maatschappelijke relevantie er weer van inzien.”

René Westbroek, seniormanager onderwijscommunicatie Philips Nederland: “We merken dat de kwaliteit en de kwantiteit van de studenten mbo, hbo en universiteit lager zijn geworden. Vooral in het technisch onderwijs. De opleidingen zijn veelal te breed, wat ten koste gaat van de diepgang. En er studeren te weinig technisch geschoolde studenten af. We zijn genoodzaakt meer werknemers uit het buitenland te halen."

Aukje Hilderink, voorzitter van scholierencomité Laks: “Mensen zeuren altijd dat het onderwijs beter kan. Dat deden ze twintig jaar geleden ook. Maar als alle problemen met de tweede fase zijn opgelost, dan is het onderwijs goed genoeg.”

Jo Ritzen, oud-minister van Onderwijs, voorzitter van het college van bestuur van de universiteit van Maastricht: "In alle rijke landen in Europa klagen we over de kwaliteit van het onderwijs. Dat is niet iets typisch Nederlands. Het is een constante factor, daar verander je waarschijnlijk weinig aan. Nederland doet het helemaal niet slecht op het gebied van onderwijs. Internationaal zitten we bij de top. De onderwijslat ligt hoog, maar misschien ligt hij wel iets te hoog. Veel dingen gaan heel goed. Het onderwijs is aanzienlijk verbeterd, ook tussen 1990 en 2000. Dat is niet gekomen doordat ik toen minister was, maar is het gevolg van de inzet van de leerkrachten. De leraren verdienen een pluim en zouden meer zelfvertrouwen moeten krijgen. Ouders moeten hun houding ten opzichte van leraren veranderen. Ze vragen teveel van leraren en de overheid. Ze moeten leraren meer steunen en kijken wat ze zelf kunnen bijdragen."

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.