• blad nr 1
  • 11-1-2003
  • auteur M. Zuidweg 
  • Redactioneel

 

De methodemakers

Een bevlogen leraar die verwachtingsvol een manuscript op de balie legt. Of een medewerker van een schoolbegeleidingsdienst die op de deur klopt met een goed idee. Pakweg vijftien, twintig jaar geleden was dat de start van menige lesmethode voor basis- of voortgezet onderwijs.

Jos Ebus (60), docent Engels op het vmbo van het Montessoricollege in Nijmegen, was zo'n leraar. In de jaren zeventig groeide zijn onvrede over de methoden voor Engels. Ze waren te moeilijk voor 'zijn' leerlingen van de huishoudschool en ambachtsschool. Hij adviseerde een educatieve uitgeverij hoe het anders kon en op basis daarvan werd een nieuwe versie gemaakt.
Of neem oud-docent Nederlands Ruud Kraaijeveld (51) uit Zwijndrecht. Hij was vijftien jaar geleden een van de eerste docenten die de lessen over literatuur aan de kaak stelde. Hij wilde meer aandacht voor persoonlijke leeservaringen. Kraaijeveld maakte zelf nieuw lesmateriaal en stuurde dat op naar uitgevers. Op verzoek van een uitgever werkte hij zijn ideeën later uit in een schoolboek.
Het zijn voorbeelden uit vervlogen tijden. Want nu kloppen nog maar weinig leraren op de deur van uitgeverijen. Volgens uitgeefmanager Ruud Alers van ThiemeMeulenhoff komt dat doordat het onderwijs zo complex is geworden. De overheid is zich meer met de inhoud van het onderwijs gaan bemoeien, de informatietechnologie maakt allerlei nieuwigheden mogelijk, inzichten op het gebied van didactiek en pedagogiek buitelen over elkaar heen. Er zijn niet veel leraren die dat allemaal overzien. Daar komt bij dat de methoden omvangrijker zijn geworden. "Er komt zoveel bij kijken", verklaart Alers. "Vroeger bestond een methode uit een lesboek en een werkboek. Tegenwoordig ook uit websites, docentenhandleidingen, toetsenpakketten, cd-rom's. Ik denk dat een leraar wel beseft dat hij in zijn eentje niet meer zomaar een nieuwe methode uit de grond kan stampen."
"De rollen zijn omgedraaid", vindt ook Michiel Bugter, uitgeefmanager van Malmberg. "De bal ligt nu bij de uitgever. Die initieert een uitgave." Dat is maar goed ook, denkt hij. De uitgever heeft een breder gezichtsveld dan de docent. "Het referentiekader van docenten is de eigen klas. Wij letten er op dat de methode zo lang mogelijk interessant blijft voor een zo groot mogelijke groep."
Het maken van een methode kost vandaag de dag al gauw twee, drie miljoen. Mede daarom houdt de uitgever het proces graag in eigen hand. "Twintig jaar geleden kon je nog wel eens een gokje wagen", vertelt Chris Hut, ook uitgeefmanager bij Malmberg. "Kijken of het ideetje van die ene docent ook werkte. Dat kan niet met de bedragen die er nu mee zijn gemoeid. We kunnen het ons niet permitteren om mis te schieten."

Nadruk op vaardigheden
Een methode begint tegenwoordig met een marktonderzoek. De educatieve uitgeverij benadert een representatieve groep docenten met de vraag wat er anders moet. "Een essentieel verschil met vroeger is dat wij meer rekening houden met de wensen van de grote groep leerkrachten", zegt marketingmanager basisonderwijs Bert Korendijk van Wolters-Noordhoff.
Met de uitslag van het marktonderzoek en de kerndoelen in de hand maakt de uitgever een concept, vaak in samenspraak met een hoofdauteur. In het productprofiel staan de contouren van een methode, zoals een overzicht van wat per jaargroep behandeld moet worden. De uitgeverij zoekt er vervolgens auteurs bij die dat concept willen uitwerken. De auteursteams bestaan hoofdzakelijk uit docenten, aangevuld met oud-docenten en soms een didacticus. "Dat zijn tenslotte de mensen die ermee moeten gaan werken", licht Alers van ThiemeMeulenhoff toe.
In het team van Ruud Kraaijeveld, dat voor ThiemeMeulenhoff werkt aan een methode Nederlands, zitten vijf auteurs. Vier van hen werken ook op school. Hoofdauteur Kraaijeveld vindt dat belangrijk: "Je moet je lesmateriaal regelmatig uitproberen in de praktijk. Dat is vooral belangrijk als je vernieuwende dingen wilt doen. Je kunt wel op grond van je ervaring een inschatting maken of havisten een bepaalde tekst begrijpen, maar soms kom je dan voor verrassingen te staan. Dan blijken ze die tekst toch te moeilijk te vinden."
Wetenschappers zijn niet belangrijk bij de ontwikkeling van lesmethoden. Ze worden in elk geval niet gevraagd hun zegje te doen. Alers van ThiemeMeulenhoff vindt dat niet zo vreemd. De uitgeefmanager meent dat wetenschappers vaak niet goed op de hoogte zijn van wat er leeft op de scholen. Volgens Chris Hut van Malmberg heeft dat vooral te maken met de recente veranderingen in het onderwijs. "In de tweede fase is minder nadruk komen te liggen op theorie en meer op vaardigheden. De gemiddelde wetenschapper kan daar niet goed mee uit de voeten. Die is juist heel vakinhoudelijk. Niet voor niets verkoopt Heertje momenteel minder goed."
Maar Wim ten Brinke, een van de hoofdauteurs van aardrijkskundemethode De Geo, heeft onlangs toch eens een hoogleraar van de Utrechtse faculteit ruimtelijke wetenschappen ingeschakeld. Ten Brinke: "We wilden van hem weten of het allemaal klopt wat we schrijven. En we hebben hem gevraagd aan welke nieuwe ontwikkelingen we aandacht zouden moeten besteden." Het contact heeft wel wat opgeleverd. Zo schenkt de laatste editie op advies van de hoogleraar meer aandacht aan het proces van globalisering. Maar vooralsnog is Ten Brinke niet van plan de hoogleraar elke keer weer te benaderen. "We hebben onze vakliteratuur ook nog om nieuwe ontwikkelingen bij te houden."
Niet alle auteurteams kunnen op eigen houtje derden erbij halen. Auteurs krijgen meer vrijheid naarmate een methode zich meer bewezen heeft. De Geo, voorheen Geo Geordend, bestaat al 35 jaar en wordt uitgegeven door ThiemeMeulenhoff. De twee grondleggers waren aardrijkskundeleraar en alle volgende edities zijn ook steeds vervaardigd door aardrijkskundeleraren. In die hoek zit de knowhow. De kennis van zaken van de uitgeverij is gering vergeleken bij die van het auteursteam van De Geo. Daar komt nog bij dat het personeel van de uitgeverij relatief vaak wisselt. Ten Brinke: "We hebben regelmatig te maken met nieuwe mensen, terwijl ons team erg standvastig is. Vier van de zes teamleden werken al tien jaar of langer aan deze methode."

Bevlogen docenten
Tussen het marktonderzoek en een eerste druk zit gemiddeld anderhalf tot twee jaar, waarin auteurs schrijven en herschrijven. Vooral docenten. Niet zelden met een fulltime baan ernaast. Zulke mensen zijn steeds minder makkelijk te vinden. Het auteursbestand van de educatieve uitgeverijen vergrijst. "Het aanbod is een stuk minder. Enerzijds omdat wij gedwongen zijn hoge eisen te stellen aan onze auteurs, anderzijds omdat veel docenten te druk bezet zijn", zegt Alers. Korendijk van Wolters-Noordhofft: "We zien wel een trend dat mensen van school bijvoorbeeld een dag per week worden vrijgemaakt om voor een uitgever te werken. Maar lang niet alle scholen willen daaraan meewerken. Met het huidige tekort kunnen ze niemand missen."
Toch zijn de uitgeverijen niet bang dat de groep docerende auteurs uitsterft. "Als je in een vijver vist met achthonderd vissen, is de kans dat je binnen een maand een vis vangt natuurlijk groter dan wanneer je in een vijver met vijfhonderd vissen vist. Maar dat je er na verloop van tijd één vangt, staat wel vast", is Alers' ervaring.
Bevlogen docenten, snakkend naar vernieuwing, zijn van alle tijden. De uitgeverijen rekenen daarop. En misschien maken ze er ook een beetje misbruik van. Want de docenten krijgen doorgaans weinig betaald voor hun auteurswerk. "Het geld is voor hen niet drijfveer nummer één", weet Alers. Korendijk van Wolters-Noordhoff bevestigt dat: "Deze docenten zijn enorm gedreven. Ze hebben dan ook een missie: ze willen het onderwijs veranderen."
De uitgeverij moet hen soms zelfs een beetje remmen, zegt Korendijk. "Auteurs willen kinderen vaak op een hoger niveau tillen. Dat is natuurlijk belangrijk, maar de lesstof moet tegelijkertijd goed te behappen zijn en de opdrachten maakbaar. Kinderen en leerkrachten moeten ook plezier hebben in leren, is ons uitgangspunt. Na drie weken blokken mag er best een week wat gas worden teruggenomen. Wij moeten auteurs daar vaak even op wijzen."

Leuk buitenhuis
Maar ook auteurs gaan met hun tijd mee. Ze worden zakelijker. Zo hebben de methodemakers van de succesvolle biologiemethode Biologie voor jou zich verenigd in een besloten vennootschap. Uitgeverij Malmberg werkt samen met de BV. Als een methode goed loopt, kun je daar als auteur aardig wat op verdienen. Auteurs krijgen namelijk royalty's: per team gemiddeld zo'n acht tot tien procent van de netto opbrengst van een boek. Dat geld wordt verdeeld al naar gelang ieders inzet en ervaring. "Reken maar dat de hoofdauteurs van grote methodes er een leuk buitenhuis op na kunnen houden", zegt Bugter van Malmberg. Als je methode daarentegen flopt, kun je fluiten naar je geld. Het systeem is hard, maar de uitgeverijen vinden de betaling in royalty's gerechtvaardigd. "We zien het als gedeeld ondernemerschap", verklaart Bugter. "Het is net zo goed in het belang van de auteur als van de uitgeverij dat een methode een succes wordt."
Ook de docenten hoor je niet snel mopperen. Onder het auteurschap van Ruud Kraaijeveld heeft uitgeverij ThiemeMeulenhoff de afgelopen vijftien jaar ruim anderhalf miljoen boeken verkocht. Daaronder een succesvolle methode voor het vak Nederlands op de middelbare school. Voor Kraaijeveld geen buitenhuis, maar wel een goede oude dag. "Uitgeverijen zijn best bereid om je fatsoenlijk te betalen", is zijn ervaring. "Natuurlijk proberen ze er zelf zo gunstig mogelijk uit te komen. Je moet daarom wel alert zijn en je niet laten afschepen met een heel laag percentage. Maar ze zijn ook niet geneigd je voor een appel en een ei te laten ploeteren. Daar hebben ze geen belang bij. Hun belang is een goed boek en als ze zo'n auteur langer kunnen houden, zullen ze daar hun best voor doen."
Er is weinig verschil in educatieve uitgeverijen als het aankomt op de betaling. Ondanks de schaarste op de auteursmarkt doen de uitgeverijen nog geen pogingen elkaars schrijvers af te pakken. "Er is een soort gentlemen's agreement dat je van elkaars auteurs afblijft", zegt Bugter van Malmberg. Aan de andere kant kunnen auteurs ook niet zomaar overstappen: ze zijn met een contract aan hun opdrachtgever gebonden. Volgens Hut heeft de doorsnee-auteur helemaal geen behoefte om uit te vliegen. "Auteurs voelen vaak een band met de methode waaraan ze werken. Het is een beetje hun kindje. Dat laten ze echt niet zomaar achter."



Jos Ebus (60), docent Engels op het vmbo van het Montessoricollege in Nijmegen, is al meer dan een kwart eeuw methodeschrijver. Hij was aanvankelijk ontevreden over de gangbare methodes voor Engels. Ze waren op mavo-leest geschoeid en vaak te ingewikkeld voor de leerlingen van de huishoudschool en de ambachtsschool waar hij lesgaf. Ebus sprak een uitgever er op aan. "In die tijd kwamen uitgeverijen nog geregeld met een standje vol boeken naar de stad. Ik heb bij zo'n gelegenheid gezegd dat ik de methoden te grammaticaal vond voor mijn leerlingen." Op uitnodiging van de uitgeverij heeft Ebus in een later stadium geadviseerd hoe het anders moest.
Ebus werd gevraagd om auteur te worden en is dat nu nog steeds. Hij en een collega-auteur hebben zojuist de laatste versie afgerond van de methode Go for it superlight, bedoeld voor de allerzwakste leerlingen in het vmbo. Nog altijd maakt Ebus zich sterk voor die leerlingen, volgens hem een vaak vergeten groep. Zeker in de tijd dat hij begon als auteur was het lesmateriaal vaak voor hen niet geschikt. "Auteurs schreven een mavo-versie en die werd dan bijna zonder wijzigingen doorgegeven aan de huishoud- en ambachtsscholen. Wat puzzels erin, teksten iets ingekort en klaar. Men had geen goed beeld van de eisen die vmbo-leerlingen stellen aan een boek. Dat heeft ook te maken met de opleiding van de doorsnee-auteur: de meesten zijn zelf vrij hoog opgeleid."
Sinds vijf jaar werkt Ebus een dag minder op school. Maar daarvoor was hij steeds fulltime docent. Het auteurswerk deed hij in zijn vrije tijd. Elke avond verdween hij rond negenen naar boven, de meeste weekeinden ook overdag. "Het is hard werken. Een methode bestaat uit een werkboek, een handleiding, tests, extra toetsen, cassettes met luisterteksten. Die moet je allemaal maken. En voor deze groep kan ik niet zomaar een artikel uit de krant of iets van internet plukken en in het boek zetten. Zulke teksten zijn vaak te moeilijk. Je moet alles vereenvoudigen."
Maar zijn werk gaf hem altijd veel voldoening. "Ik heb veel dankbaarheid ontmoet van de mensen in het onderste onderwijssegment. Ze hebben geen eigen tijdschrift, geen instantie die voor ze opkomt. Ik ben een soort steunbeer voor ze. Ik schrijf materiaal waarmee hun leerlingen iets kunnen. Dat doen er niet veel." En methoden schrijven is nu eenmaal zijn grootste hobby. "Ik voel me in de eerste plaats onderwijzer. Mijn vak is anderen dingen bijbrengen, of zeg maar: het vertellen van de moppen. Maar zelf de moppen mogen verzinnen, vind ik ook een grote uitdaging."
Rijk is Ebus er niet van geworden. Zijn auteursteam, dat uit twee personen bestaat, krijgt dertien procent per boek. Dat lijkt veel, maar de doelgroep is klein en dus ook de oplage. "Het geld is voor mij altijd bijzaak geweest. Ik heb het altijd beschouwd als extraatje, het nooit betrokken bij de vaste lasten. Veel geld is het niet, maar ik heb straks wel een betere oude dag dan ik had gehad van alleen mijn leraarssalaris."

Uilkje Bouma (39) doceert aardrijkskunde op de christelijke scholengemeenschap Dingstede in Meppel. Ze zit twee jaar in het auteursteam van ThiemeMeulenhoff dat De Geo maakt. Vorige maand verscheen de zevende editie. Die lijkt nog maar weinig op de eerste versie van 35 jaar geleden. Maar een belangrijk kenmerk van de aardrijkskundemethode staat nog altijd overeind: geografische thema's, zoals urbanisatie of bevolkingsexplosie, worden steeds gekoppeld aan een regio.
Praktijkgerichtheid is belangrijk bij De Geo. Of een nieuwe versie werkt, controleren de auteurs in de klas. Als de klas ermee overweg kan, is het al snel goed. Het is daarom belangrijk dat het auteursteam genoeg docenten telt.
Bouma werd erbij gevraagd door een andere auteur. Als docent-voorlichter ging ze een paar jaar geleden de scholen af met informatie over nieuwe lesmethoden. Zo ontmoette ze regelmatig auteurs die net als zij voorlichting gaven. Toen een van de auteurs haar vroeg om mee te werken aan De Geo, reageerde ze direct enthousiast. Ze wilde al heel lang iets naast het lesgeven doen. "Ik vind het leuk om wat breder bezig te zijn."
Bouma kreeg een proefopdracht en werd al snel opgenomen in het auteursteam. Het team, dat uit zes personen bestaat, opereert redelijk zelfstandig. Met de uitgever heeft Bouma nog niet gesproken. Ze werkt nu drie dagen per week als docent in Meppel. Gemiddeld besteedt ze een dag per week aan het auteurswerk. Vlak voor een deadline net wat meer, in rustige periodes wat minder. Ze hoeft dus niet al haar vrije tijd op te offeren. Maar dat is volgens Bouma ook een keuze. "Als ik zou willen, zou ik ook elk weekeinde aan het werk kunnen zijn. Er is auteurswerk genoeg. Maar ik vind gewoon dat het leven uit meer moet bestaan dan uit werken."
Ze heeft plezier in het auteurswerk. Leerlingen nieuwsgierig maken, opdrachten verzinnen waaraan ze graag werken, dat is voor Bouma de uitdaging. Omdat ze ook doceert, kan ze haar bedenksels meteen uitproberen in de klas. Dat maakt het auteurswerk niet zo stoffig. "Ik heb een keer een opdracht gemaakt met een lesbrief over Argentinië. De aanleiding was het huwelijk tussen prins Willem-Alexander en Máxima. Leerlingen moesten allerlei vergelijkingen trekken tussen Nederland en Argentinië. Ik heb de opdracht zelf niet getest maar mijn collega's wel en die reageerden enthousiast. Hun leerlingen vonden het leuk. Dat is natuurlijk goed om te horen. Zo heb je eer van je werk."
Bouma wil als auteur geen grote veranderingen bewerkstelligen. Ze heeft niet de pretentie om het onderwijs te vernieuwen. "Ik ben niet iemand met een missie. Ik doe het vooral voor mijn plezier." Voor het geld doet ze het al helemaal niet. Ze weet eigenlijk niet eens op welk percentage ze straks recht heeft. "Maar De Geo is een methode die goed loopt, dus ik geloof niet dat ik me zorgen hoef te maken."


Ruud Kraaijeveld (51) werkte tien jaar als docent Nederlands op een middelbare school in Zuid-Holland toen hij een idee kreeg voor een gloednieuwe methode. "Ik vond de methoden die er waren te weinig gericht op de leeservaringen van leerlingen. Dan werd na het lezen van een tekst gevraagd naar het vertelperspectief of het tijdsverloop. Ook belangrijk, maar ik vond dat je moest beginnen bij de persoonlijke leeservaring." Kraaijeveld maakte tien lessen waarin aandacht was voor die persoonlijke leeservaringen en probeerde ze uit in zijn klas. De lessen sloegen aan.
Hij stuurde daarop een deel van zijn lesmateriaal naar drie uitgevers. Alledrie wilden ze met hem in zee. Voor ThiemeMeulenhoff heeft hij ten slotte zijn literatuurmethode te boek gesteld. Het uitschrijven van zijn ideeën kostte hem weinig moeite. Binnen een paar maanden had hij zijn eerste schoolboek voltooid: Literatuur in praktijk, voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Het boek was een succes. Binnen een paar maanden was de eerste druk, drieduizend exemplaren, uitverkocht.
Kraaijeveld had zich bewezen en werd na verloop van tijd gevraagd mee te werken aan een nieuwe methode Nederlands voor het voortgezet onderwijs. Eentje met aparte edities voor de verschillende niveaus. "Zoiets ontwikkel je niet in je eentje. Het zijn brede pakketten voor alle leerjaren die bestaan uit leerlingenboeken, docentenhandleidingen, antwoordboeken, toetsen. Daar is een team voor nodig. We hebben dat met z'n vieren gedaan", zegt Kraaijeveld. De scholen reageerden enthousiast op de methode Op niveau en de opvolger Op niveau plus. Kraaijeveld kon het zich permitteren om de helft van zijn baan eraan te geven. "Dat moest ook wel. Het was gewoon niet te doen naast een fulltime baan. Mijn avonden en de weekeinden werden bijna volledig in beslag genomen door het auteurswerk."
Inmiddels geeft hij leiding aan het auteursteam dat de opvolger van 'Op niveau plus' heeft uitgedacht en opgeschreven. Zijn team van vijf auteurs krijgt als geheel tien tot vijftien procent per verkocht boek. Geen vetpot, maar vanwege het succes van 'Op niveau plus' nog altijd meer dan zijn lerarensalaris. En in ieder geval genoeg om van te leven. Mede daarom heeft Kraaijeveld twee jaar geleden zijn baan als leraar Nederlands maar helemaal opgezegd. "Ik kreeg gaandeweg alleen maar meer plezier in het auteurswerk. Op den duur vond ik het zelfs leuker dan lesgeven. Niet dat ik het leidinggeven aan een team zo leuk vind, het meest geniet ik van het schrijven van lessen over jeugdliteratuur. Zelf creatieve dingen bedenken om leerlingen over literatuur te laten nadenken. Dat verveelt nooit, ook niet na al die jaren."
En mocht de opvolger van 'Op niveau plus' onverhoopt floppen, dan kan hij altijd weer het onderwijs in. "Als het moet kan ik morgen weer aan de slag. Ik denk niet dat dat hoeft. Maar ik vind het wel een geruststellend idee."

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.