- blad nr 19
- 2-11-2002
- auteur R. Sikkes
- Commentaar
Kleine klassen, grote effecten?
Nu is kritiek op de Nederlandse aanpak gerechtvaardigd. Het ministerie van OCW wees bij de start van de klassenverkleining voorstellen af om de effecten klassenverkleining meteen te volgen. Alleen is het bewijs van Levin op zijn beurt wat te mager om het tegendeel te beweren. Waarom?
Het beste onderzoek op dit gebied is het vermaarde STAR-onderzoek in Tennessee. Eigenlijk geen onderzoek maar een levensecht experiment, waarbij tienduizenden leerlingen in de eerste vier jaar van hun schoolloopbaan verdeeld werden over grote en kleine klassen. Leerlingen die hun vroege schooljaren - waar het gaat om aanvankelijk lezen en rekenen - in kleine klassen doorbrachten, blijken tot aan het hoger onderwijs zichtbaar beter presteren.
Levin gebruikt in zijn onderzoek als maatstaf de schoolprestaties en klassengrootte op het moment van de toets. Niet of leerlingen in de onderbouw vier jaar lang in een kleine klas hebben gezeten, zoals het Amerikaanse voorbeeld. Het zou wel eens kunnen dat in die periode het effect van leraren belangrijker is dan dat van klasgenoten.
Het is daarom veel te makkelijk om in één klap de klassenverkleining als ineffectief te beschrijven. Te meer omdat alle onderzoekers - zowel de Amerikaanse als de Nederlandse - nauwelijks of geen aandacht besteden aan bij-effecten. Laten we nog eens een paar aardige onderzoeksthema's voorstellen. Is bijvoorbeeld het ziekteverzuim in de onderbouw afgenomen op scholen waar echte klassenverkleining is doorgevoerd? Is de aantrekkelijkheid van het werken in het basisonderwijs toegenomen door de klassenverkleining?