- blad nr 19
- 2-11-2002
- auteur R. Sikkes
- Redactioneel
Hogere bijdrage ouders houdt onderwijsuitgaven op peil
De Oeso signaleert in haar nieuwste rapport dat veel landen moeite hadden om hun onderwijsinvesteringen overeind te houden. Nederland vormde daarop een uitzondering, omdat daar juist in de periode 1995-1999 méér werd geïnvesteerd, waardoor de totale onderwijsuitgaven overeind bleven. De uitgaven van overheid en ouders samen bleven op 4,7 procent van het bbp staan, terwijl dat in de negentien vergelijkbare Oeso-landen iets daalde van 5,7 naar 5,6. Maar uit de cijfers wordt duidelijk dat vooral ouders en studenten - in de vorm van lesgeld, boekengeld, collegegeld - daarvoor verantwoordelijk zijn. Zij droegen in 1995 0,1 procent bij en in 1999 0,4 procent. Het aandeel van de overheidsuitgaven voor onderwijs liep tussen 1995 en 1999 terug van 4,6 procent naar 4,3 procent. In de negentien andere Oeso-landen ligt die verhouding op 5,1 en 0,5 procent voor overheid en ouders.
Op basis van de cijfers kan worden verwacht dat ook de komende jaren Nederland zijn achterstand ten opzichte van de belangrijkste landen niet wegwerkt. Ondanks de forse investeringen in onderwijs aan het einde van Paars II bleef het totale uitgavenniveau achter bij de groei van de welvaart.
De Nederlandse overheid geeft namelijk steevast minder uit aan onderwijsinstellingen als dat wordt vergeleken als aandeel van de overheidsuitgaven. Volgens de Oeso-definities ligt dat gemiddeld op 12,7 procent, in Nederland is dat 10,4 procent.
Jammer, omdat volgens de Oeso in Nederland investeringen in human capital - het scholingsniveau van de bevolking - de belangrijkste motor is voor de economische groei.
Volgens de Oeso cijfers blijven de onderwijsuitgaven per leerling in primair- en voortgezet onderwijs behoorlijk achter wat op basis van het Nederlandse welvaartsniveau verwacht zou mogen worden. Alleen in het hoger onderwijs scoort Nederland op het gemiddelde dankzij het in vergelijking tot andere landen royale beurzenstelsel.
Verder blijkt dat veel landen moeite hebben met het aantrekken van voldoende gekwalificeerde leraren. Volgens de Oeso spelen in de aantrekkingskracht maar twee factoren een rol: het salaris en de arbeidsomstandigheden. Als het gaat om dat salaris scoren Nederlandse leraren niet slecht, maar omdat zij in vergelijking tot buitenlandse collega's veel uren maken en grote klassen hebben, valt hun salaris per lesuur per leerling juist erg laag uit.
Onderwijsuitgaven als percentage van het bbp
1999 1995
Overheid privaat totaal Overheid privaat totaal
Nederland 4,3 0,4 4,7 4,6 0,1 4,7
Oeso 19* 5,1 0,5 5,6 5,2 0,5 5,7
*er zijn negentien (de belangrijkste) industrielanden waarvoor een vergelijking tussen 1995 en 1999 mogelijk is.