- blad nr 7
- 6-4-2002
- auteur R. Sikkes
- Redactioneel
Groeiende groep leraren verlaat onderwijs
Onderwijs is net een lekkend zwembad
'Het onderwijs is als een lekkend zwembad. Terwijl er door een groot gat water wegloopt, proberen we dat met man en macht van boven weer aan te vullen. Het lerarentekort wordt niet veroorzaakt door problemen in de werving, maar door problemen bij het vasthouden van mensen.' Zo beschreef de Amerikaanse onderwijsspecialist John Merrow in Education Week het probleem van het lerarentekort in de Verenigde Staten. Volgens hem worden leraren in hun eerste baan slecht opgevangen en slecht betaald. 'Geen wonder dat ze wegrennen.'
Het was een reeks van signalen die de redactie van Het Onderwijsblad deed besluiten om eens wat dieper te duiken in de cijfers over de uittocht van leraren in het Nederlandse onderwijs. De afgelopen jaren is namelijk onder de opzeggers van de AOb 'verlaten onderwijs' met stip gestegen naar de belangrijkste reden om het lidmaatschap te beëindigen. Was vroeger vooral onvrede met het beleid of te hoge contributie de reden om de bond te verlaten, nu is dat dus het stoppen met werken.
Verder kruiste de redactie op haar pad vaak jonge leraren die vol enthousiasme het vak waren ingestapt, maar na een paar jaar al weer besloten op te stappen. Op zwarte scholen troffen we vaak teams die voor bijna de helft uit nieuwe docenten bestonden omdat de anderen waren verdwenen naar rustiger scholen, carrière hadden gemaakt of naar het bedrijfsleven overstapten. 'En dat maakte je vroeger eigenlijk nooit mee', verzuchtte de directeur dan. In het voortgezet onderwijs kwamen we keer op keer zij-instromers of starters van lerarenopleidingen tegen die er al snel de brui aan gaven. De hoge werklast voor beginners groeide ze boven het hoofd.
Het idee dat meer en meer mensen het onderwijs verlaten, wordt naar nu blijkt bevestigd door cijfers in het SBO-jaarboek 2001. Op basis van ABP-cijfers die daar worden genoemd ontstaat een behoorlijk inzicht in de vertrekredenen uit het onderwijs. In 2000 stopten volgens die bestanden 34.256 leraren (basisonderwijs, voortgezet onderwijs, bve en hbo) met lesgeven. Voor een deel gaat het om onvermijdelijke oorzaken. Pensioen en vut vormt een grote groep, een deel komt in de wao terecht. Een fors deel verhuist binnen het onderwijs van baan (7700 mensen), een kleine groep van 545 leraren overlijdt in het harnas. Ongeveer 2800 leraren stappen over naar een andere baan bij de overheid.
De allergrootste groep echter valt onder het mysterieuze titeltje vertrokken uit het onderwijs, bestemming onbekend. Het gaat daar zowel om leraren die stoppen met werken (meestal vrouwen met jonge kinderen) als mensen die overstappen naar het bedrijfsleven. En onthutsend is dat deze groep op alle mogelijke manieren in vier jaar tijd fors toeneemt. Om te beginnen absoluut: van ruim 8.000 tot meer dan 12.000. Maar ook relatief ten opzichte van het totale personeelsbestand van 2,9 procent tot 3,9 procent. En ook nog eens binnen het totaal van de redenen van vertrek, van 28 tot 37 procent. Het grootst zijn de problemen in het voortgezet onderwijs. Daar is het aantal afhakers in de afgelopen vier jaar vrijwel verdubbeld.
{TABEL}
Groep afhakers groeit snelst in vo
1997 2000 groei
po 5049 7074 +40%
vo 1340 2513 +88%
bve 1036 1453 +40%
hbo 845 1477 +74%
totaal 8270 12517 +51%
(bron:SBO/ABP)
Het Nederlandse onderwijs valt dus ook best te vergelijken met een lekkend zwembad. Het lerarentekort zou zeker niet worden opgelost, maar in elk geval flink worden verlicht als er meer aandacht wordt besteed aan mogelijkheden om een flink deel van deze 12.000 mensen voor het onderwijs te behouden.
Stoppen met werken om voor de kinderen te gaan zorgen is soms voor vrouwen geen keuze, maar een noodzaak. Op zich zijn de regelingen om werk en zorg te combineren in het onderwijs redelijk goed. Maar ook al is er wel recht op een crècheplaats deze is lang niet altijd beschikbaar. Overigens lijkt het er op dat deze groep van 'stoppers' stabiel blijft of zelfs afneemt. Veel jonge vrouwen besluiten tegenwoordig om toch een deel van de week door te werken, gewoon omdat ze dat graag willen en omdat schooldirecteuren er op aandringen dat ze blijven. Als gevolg daarvan is de gemiddelde betrekkingsomvang de laatste jaren iets toegenomen.
Het vertrek naar een baan buiten het onderwijs is alleen maar makkelijker geworden door de algemene krapte op de arbeidsmarkt. En die uitstroom van een dynamisch klaslokaal naar een duf kantoor groeit daarom flink. Naar de redenen valt slechts te gissen. Het ABP registreert slechts en vraagt niet naar meningen. Toch is daar uit binnen- en buitenlands onderzoek wel iets over bekend.
Zo maakt de Amerikaanse onderwijs-onderzoeker Richard Ingersoll in zijn stuk Teacher Turnover and Teacher Shortages helder dat er twee voorname vertrekredenen zijn. Vooral jongeren geven er, steeds sneller, de brui aan vanwege slechte begeleiding van beginners. Los daarvan is de zwaarte van het werk op achterstandsscholen voor veel mensen reden om op te stappen. Die conclusies passen binnen de Nederlandse trends. Het zijn vooral zwarte scholen die kampen met onvervulbare vacatures. En op beginnersbijeenkomsten van de AOb (zie kader) is de klacht over gebrekkige begeleiding tophit nummer één.
Sommige staten in de VS hebben daarom flink werk gemaakt van het ondersteunen van beginners. Californië dat vanwege onstuimige groei van het leerlingenaantal en klassenverkleining duizenden leraren nodig heeft, startte het New Teachers Program. Een mentor heeft vaste uren om een starter één op één te kunnen begeleiden, voor de beginners zijn er cursussen pedagogische vaardigheden. 'Iedere leraar die blijft, betekent eentje minder bij de werving', is het motto.
'Zorg voor beginner is geen bijzaakje'
"De meeste beginners vallen van de zeer hoge plank van de opleiding in het diepe van de praktijk op school. Voor lio's is de klap wat zachter, maar iedereen weet dat lesgeven geen rustige start kent, maar honderd procent inzet eist vanaf de eerste minuut van de les tot en met de laatste. Een schooldag is een soort marathon die bestaat uit een serie sprints", zegt AOb-hoofdbestuurder Marten Kircz. Hij is begeleider van de AOb-groep beginnend onderwijspersoneel en hoort op de bijeenkomsten die overal in het land met starters worden georganiseerd hoe slecht scholen met hun jongeren omgaan.
"Er is één lichtpuntje. Op een aantal scholen begint door te dringen dat zorg voor beginnende collega's geen bijzaakje is. Bij de beginnersbijeenkomsten vertellen enkele deelnemers dat ze goed worden opgevangen door directie en collega's. Zo is een vaste begeleider die tijd in de normjaartaak krijgt voor dat werk. Ook de procedures rond functionerings- en beoordelingsgesprekken zijn duidelijk.
"Maar deze positieve ontwikkelingen zijn nog lichtjes in de duisternis. Beginners geven steevast aan dat ze ook bij een kleine parttime baan veel en veel meer tijd kwijt zijn dan ze hadden gedacht. Een enkele school houdt daar rekening mee door bijvoorbeeld de beginner bewust niet op te zadelen met buitenschoolse activiteiten of commissiewerk. Heel bijzonder is dat we langzaamaan enkele, echt enkele scholen tegenkomen waar de beginner het eerste jaar minder les geeft dan de aanstellingsomvang mogelijk maakt. Marginaal, één les minder terwijl de AOb wenst dat een starter het eerste jaar twintig procent minder taken krijgt opgedragen om zich in te werken. "Op andere scholen is de begeleiding vaak wel op papier georganiseerd maar 'verdampt' deze in de praktijk. De begeleidende collega maakt afspraken op tijden die hem uitkomen en in de loop van de tijd verwordt dat contact tot vage gesprekken van het soort 'gaat het een beetje'. De begeleiders zijn vaak ervaren collega's maar dat maakt ze nog niet tot een goede begeleider. Te vaak bagatelliseren de problemen van de beginner: 'Ach, dat heb ik ook meegemaakt, dat slijt wel hoor..' Nog erger kan ook: het beginners-enthousiasme wordt de kop ingedrukt. 'Toen ìk begon had ik ook mooie plannen, maar dat leer je wel af.' Veel beginners hebben daarom het gevoel niet serieus te worden genomen.
Concurrentie
"Grootste probleem is natuurlijk dat de mooie totaal-kreet Integraal Personeelsbeleid nog heel weinig inhoud heeft. Opvallend is daarbij dat directies meteen grijpen naar wat het einde van het traject dient te zijn: de competentiebeloning, het beoordelen van personeel, enzovoort. Wat ontbreekt is een goed doordachte visie. De krapte op de arbeidsmarkt zal ongetwijfeld de concurrentie tussen scholen versterken en ervoor zorgen dat personeelszorg serieus wordt genomen maar het moet wel heel snel gebeuren", vertelt Kircz.
Hij geeft een voorbeeld van bizar personeelsbeleid: een van de leden van de AOb-beginnersgroep liep lio-stage. Een sectiegenoot werd ziek en de rector stelde aan de stagiaire voor twee klassen tijdens de ziekte over te nemen, naast haar lio-klassen. Dat leek haar wel wat en ze vroeg: 'Wat betaalt dat?' Misverstand! 'Je moet het zien als een mooie verdieping van je stage', aldus de slimme rector, die dacht gratis de lessen te laten vervangen en mooi weer naar de ouders te kunnen spelen. Reactie stagiaire: tas gepakt, rector uitgelachen en naar een andere school vertrokken waar ze nu eigen èn betaalde uren heeft.
Beginners haken volgens Kircz af omdat ze zich alleen gelaten voelen en ze klem komen te zitten in het werk. Werk dat zo veelomvattend is dat de grens tussen privé-leven en schoolwerk verdwijnt. "Scholen hebben nog geen goed werkend systeem om beginnende collega's krachtig te coachen in de eerste periode van een vak dat geen rustige aanloopfase kent. Signalen worden niet opgevangen en dus denken toch heel enthousiaste beginners: 'Het is leuk werk, de kinderen vallen best mee, die ene collega toont belangstelling maar de instelling laat me zwemmen' en dan hoeft er maar iets te gebeuren of de wereld buiten school lijkt plots veel leuker...en weg zijn ze!"