• blad nr 9
  • 1-10-2020
  • auteur L.. van Sadelhoff 
  • Redactioneel

 

Tenenkrommende dt-fouten en een te kleine woordenschat

Van alle kanten rinkelen alarmbellen: het niveau waarop mbo-studenten in het Nederlands lezen, schrijven en spreken is vaak ondermaats. Hoe kan dat? En is er iets aan te doen?

Het was geen woede die Evelien Polter eind vorig jaar in haar pen deed klimmen. Het waren vooral zorgen waar de oud-docent mee worstelde. “En die zorgen wilde ik uitspreken.” Dat deed ze in een vlammend betoog van 1300 woorden in Vrij Nederland, waarin ze stelt dat de verwaarlozing van het Nederlandse taalonderwijs op het mbo moet stoppen. “Ik heb het niveau de afgelopen jaren gestaag zien dalen”, zegt Polter nu. “En dat snap ik niet. Want het is instrumenteel voor het leren van een beroep. Of het nou in de bouw is, of in een kapperszaak, winkel, restaurant.”
Polter, jarenlang werkzaam als docent op een roc, zag het bijvoorbeeld aan ‘tenenkrommende’ dt-fouten van eerstejaars, maar ook van derdejaars. Of aan de kleine woordenschat. “Ik weet nog dat ik een keer voor het examen moest oefenen met het schrijven van een sollicitatiebrief. Ik liet mijn studenten de vacaturetekst zien. Er zijn studenten bij die goed, gemiddeld of bovengemiddeld scoren op Nederlands, maar er waren er ook heel wat die niet wisten wat het verschil was tussen ‘vacature’ en ‘factuur’. Ja, daar schrok ik van.”
Polter haalt cijfers aan die laten zien dat haar zorgen niet onterecht zijn. 2,5 miljoen Nederlanders van zestien jaar en ouder heeft moeite met lezen en ook blijkt dat een groot deel van de jongeren bij hun start op het mbo een ondermaats taalniveau heeft. In de maanden voordat ze haar verhaal publiceerde, werden er verschillende rapporten over de staat van het taalonderwijs in het mbo gepubliceerd. Zo concludeerde de Onderwijsinspectie dat de kwaliteit van de taallessen op het mbo achterloopt en mbo-studenten zijn minder tevreden over lessen Nederlands dan over andere vakken. Ook is er weinig aandacht voor leesmotivatie onder de studenten, zo blijkt uit het zogenoemde Sardes-rapport, gemaakt in opdracht van de Onderwijsraad. Studenten in het mbo lezen niet graag en docenten hebben daar ‘niet altijd een effectief antwoord op’. Bovendien, zo liet datzelfde onderzoek zien, is de leesbevordering op het mbo aanzienlijk minder dan op de havo en het vwo.
“Mbo’s krijgen doorgaans leerlingen van heel verschillende niveaus binnen”, zegt Xandra de Bode. Ze is bestuurslid van Levende Talen met mbo als portefeuille en werkt op een mbo-opleiding voor marketing, journalistiek en communicatie in Utrecht. “Op onze opleiding toetsen we in het begin waar iedereen staat, vaak zien we dan dat het verschil heel groot is.”
Het gewenste niveau dat mbo-4 studenten na drie jaar moeten beheersen, is 3F, verwijzend naar de landelijk geldende referentieniveaus van Meijerink. Ter vergelijking: 3F is ook het niveau dat havo-5 leerlingen moeten beheersen. Vwo’ers moeten eindigen op 4F. “Het is soms echt heel hard werken om studenten op dat niveau af te leveren”, zegt De Bode. “En soms lukt het ook gewoon niet.”

Houvast
Ook AOb-bestuurder Tamar van Gelder, die zich met het mbo bezighoudt, maakt zich zorgen. “De laaggeletterdheid in ons land is schrikbarend hoog”, zegt ze. Maar kunnen we het mbo dat aanrekenen? Het is volgens Van Gelder ‘te makkelijk’ om de schuld alleen maar bij mbo’s neer te leggen, of bij de studenten zelf. “Op het mbo komt het niveau vaak naarboven, omdat dat het het eindpunt is voor veel studenten. Je ziet dat mbo-opleidingen vaak moeten repareren wat al veel eerder is misgegaan.”
Bijvoorbeeld op de basisschool, of in het voortgezet onderwijs. “Als het niveau van studenten te laag is, dan draagt elk type onderwijs dat die studenten hebben gehad, daar aan bij.”
Van Gelder denkt daarom ook dat een van de oorzaken van het relatief zwakke taalniveau op het mbo, het gebrek aan een doorlopende leerlijn is. “Je kan niet zeggen dat het overal slecht gaat, maar het gaat zeker niet overal goed. Er zit zo veel verschil tussen de ene basisschool en de andere, en de ene middelbare en de andere en de manier waarop die typen onderwijs op elkaar aansluiten.”
Volgens Van Gelder zijn de Meijerink-niveaus een heel belangrijke, duidelijke en nodige houvast, maar hoe je deze bereikt, daar is niet elke mbo-opleiding het over eens. “Het vak wordt gewoon heel vaak niet serieus genomen”, zegt Polter, “mensen denken nog steeds dat je bij een beroepsopleiding die taalvakken niet nodig hebt.”
Van Gelder ziet dat docenten en opleidingen verschillend omgaan met Nederlands. “Er zijn instellingen die alleen het generieke vak volgen, dus alleen waarop wordt getoetst bij het landelijk eindexamen, en dat is dan dat. Die zien Nederlands als een ‘moetje’.” Daar ligt volgens haar Polter ziet dat ook zo een groot deel van het probleem. “Maar er zijn ook opleidingen die er echt werk van maken.” En dat zou ze graag meer willen zien.

Vraagtekens
Een andere oorzaak kan zijn: het niveau van de docenten. In principe mag elke docent die een hbo-opleiding heeft afgerond en een didactisch pedagogisch getuigschrift heeft, Nederlands geven op het mbo. “Daar kun je je vraagtekens bij zetten”, zegt Van Gelder. “Want er zijn dus mbo-docenten die Nederlands geven, terwijl ze het zelf niet gestudeerd hebben.”
En ja, zegt Van Gelder: natuurlijk heb je goede didactische en pedagogische vaardigheden nodig om Nederlands te mogen geven. Maar, ze stelt ook: “Kennis van het vak én de koppeling tussen didactiek en de Nederlandse taal, is minstens net zo belangrijk.”
Volgens Polter worden dit soort docenten soms zelfs gewoon uitgelachen. “We hebben het hier over studenten die al tien, twaalf jaar lang taalonderwijs hebben gehad. Die komen dan als zestienjarige op het mbo, treffen een docent die hen Nederlands moet leren, terwijl de docent zelf geen Nederlands heeft gestudeerd. En vaak geven die docenten naast Nederlands ook Engels, burgerschap, rekenen, mediawijsheid. Met alle respect: er zijn echt heel goede docenten, maar het vak Nederlands neem je dan als student toch niet serieus?”

Strengere selectie
Misschien, zo zegt Van Gelder, moet er strenger worden gekeken naar wie er Nederlands geven. Daarnaast moet de instelling van ‘o ja, we moeten ook nog een paar lesjes Nederlands geven’, verdwijnen. Dat is een taak die bij de docenten kan worden neergelegd, maar zeker ook op beleidsniveau. “Je ziet gewoon dat als scholen duidelijk uitspreken: Dit vinden we belangrijk in het taalonderwijs, dit zijn onze doelen, de kwaliteit van dat taalonderwijs vaak ook echt beter is.”
Zo is op de opleiding marketing, journalistiek en communicatie, waar De Bode werkt, uitgesproken dat het taalniveau drastisch moet worden bijgespijkerd, meteen als de studenten binnenkomen. Sinds dit schooljaar wordt geëxperimenteerd met niveaugroepen, waarbij de eerstejaars worden gesplitst en de groep met het laagste taalniveau de meeste aandacht en eventueel extra lessen krijgt. “We weten door corona nog niet precies wat het effect hiervan is, maar dat we er op deze manier mee bezig zijn, vind ik al iets heel moois.”
Ook is het goed om te kijken hoe dat taalonderwijs gegeven wordt. Daar zijn scholen zoekende in, zegt Van Gelder. “Je ziet heen-en-weerbewegingen. Tientallen jaren geleden was Nederlands vooral een competentiegericht onderdeel op opleidingen en dus werd het geïntegreerd in het beroepsonderwijs. Daarna werden er meer generieke eisen gesteld. Zo van: je moet kunnen lezen en schrijven op een bepaald niveau en dat heeft niets met het vak te maken.”
En de laatste tijd is het taalonderwijs juist weer iets meer beroepsgerelateerd. Kappers in spe oefenen klantgesprekken, horecastudenten stellen menukaarten samen of moeten recepten opschrijven. En dat taal- en vakonderwijs op elkaar afgestemd worden, is goed, zo blijkt uit onderzoek dat van de Universiteit Utrecht uit 2012. Opleidingen die taal- en vakonderwijs integreren, zijn succesvoller en boeken betere resultaten. Bovendien wordt Nederlands op die manier ook de verantwoordelijkheid van vakdocenten.
De Bode merkt dat ook. “We koppelen Nederlands steeds vaker aan de beroepsvakken. Als leerlingen bij marketingprojecten verslagen moeten schrijven, worden ze aan ons gekoppeld en leggen wij ze uit dat een verslag een inleiding heeft, een kern, een slot. We leggen ze uit hoe inleidende zinnen werken, wat koppelwoorden voor een tekst kunnen doen.” Het werkt, zegt ze. “Ik hoor van de vakdocenten dat ze minder fouten in de verslagen zien.” De Bode lacht. “En dat is toch een stuk fijner nakijken.”

{citaatjes}
‘Heel wat studenten weten het verschil niet tussen vacature en factuur’

‘Mbo-opleidingen moeten veelal repareren wat al veel eerder is misgegaan’

‘Mensen denken nog steeds dat je taalvakken op een beroepsopleiding niet nodig hebt’

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.