- blad nr 2
- 26-1-2002
- auteur D. van 't Erve
- Redactioneel
Leerlingen zien het nut niet van theorieles
Vmbo zet praktijk weer centraal
Nou, ik heb geen zin, hoor. Ik doe lekker niks meer." Najib vouwt demonstratief zijn handen achter zijn hoofd en hangt achterover in zijn stoel. "Nee, daar bereik je veel mee", zegt Abdul tegen zijn klasgenoot. De twee jongens zitten in 3-vmbo administratie van het Haagse Johan de Wittcollege. Ze vormen met nog drie anderen een groepje dat net als op een kantoor moet samenwerken als een team. Voor de ingeleverde opdracht die ze net terugkregen, hadden ze een 5,5 en Abdul bevalt dat allemaal niks. "Als dit mijn collega's waren, nam ik meteen ontslag. Zo kun je toch niet werken. Ik kan het net zo goed alleen af."
Aan de hand van een lesmethode over verzekeringen proberen de teams antwoord te vinden op de vragen die economiedocent Kees den Dulk heeft opgesteld. "De vragen wijken af van de opdrachten in de methode", vertelt Den Dulk. "Ik probeer met net iets andere vragen de discussie in een team op gang te krijgen. Bijvoorbeeld: wat is het gevolg als de rente hoog of laag staat? Leraren zijn geneigd snel antwoord te geven, hier moeten ze zelf nadenken."
Zehra (15) bevallen de lessen van Den Dulk wel. "Dit is echt veel beter dan alleen maar met je armen over elkaar zitten en naar een leraar luisteren. Nu kun je tenminste overleggen als je iets niet snapt." Hierna wil ze naar het roc. "Ik wou voor mijn omgeving bewijzen dat ik de richting administratie wel kan. Dat lukt, ik haal goede cijfers." Daar speelt de vorm van onderwijs op het Johan de Wittcollege volgens haar wel een rol in. "Hier helpen we elkaar en leren we ook van elkaar", vertelt ze. "Als ik een woordje niet begrijp, kan Gregory dat bijvoorbeeld uitleggen. Pas als we het allemaal niet weten, vragen we het de leraar. Je denkt dus zelf veel beter na."
Na de invoering van het vmbo bleek de uitval van leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg groot. Het ministerie van Onderwijs bedacht daarop in 1997 dat de scherpe scheiding tussen theorie en praktijk moest verminderen en besloot tot een pilotproject waaraan twaalf scholen deelnamen. De ervaringen van de scholen zijn gebundeld in het boek Bouwstenen voor vernieuwend vmbo*.
Het Johan de Wittcollege is een van de deelnemende scholen. In 1996 ging het college rond de tafel met zes andere vmbo's in Den Haag om de aansluiting op het roc te verbeteren. De scholen constateerden dat leerlingen onvoldoende leerden om zelfstandig te werken, moeite hadden met omgang met anderen en met rekenen en taal. "Op elke school hoorden we dezelfde geluiden: leerlingen zien het nut niet in van de leerstof", vertelt Ajoeb Mohamed, sectormanager techniek en economie. "We probeerden oplossingen te vinden om de leerlingen gemotiveerder aan het werk te krijgen."
Zegen
Uit het overleg rolde het idee 'de Werkplek' voor de afdeling administratie. Er werd een kantoortuin ingericht, compleet met receptie, magazijn en verkoopafdeling, waarin leerlingen praktijksituaties naspelen. In 1999 is de pilot gestart en zowel docenten als leerlingen zijn enthousiast. "Je ziet meteen resultaat", vertelt docent Martien Nieuwenhuysen, een van de pioniers van het project. "Het is een zegen voor leerlingen die niet stil kunnen zitten. Ze mogen gewoon van hun plaats, even overleggen, of wat water gaan drinken, zonder dat ze meteen strafwerk krijgen. Ze leren van elkaar en hoe je met elkaar om moet gaan, hoe je meningsverschillen kunt beslechten. Je ziet leerlingen meteen opbloeien."
Omdat leerlingen als collega's in teams moeten werken, leren ze van elkaar. "En ze motiveren elkaar. Een zwakke leerling kan zich optrekken aan de sterkere. Ze moeten ook wel, want een team krijgt een gezamenlijk cijfer. Daardoor spreekt de leerling die veel doet een ander die minder doet daar op aan." Sectormanager Mohamed: "Als docent kun je je suf praten om theorie over te brengen, maar soms slaat het helemaal niet aan. Pas als leerlingen zien wat ze aan de stof hebben, gaat het veel meer leven. Als ik het onderdeel 'journaalposten' behandel, vinden leerlingen het saai. Maar als ze een Turkse supermarkt moeten oprichten, moeten nadenken waar ze geld vandaan halen, hoe ze aan goederen komen en die weer verkopen en als ze dan mogen praten met de eigenaar van het zaakje op de hoek, dan komt op een gegeven moment ook de boekhouding wel aan de orde."
Het mooiste zou zijn als alle vakken zijn geïntegreerd en iedereen eraan mee zou werken. Daarvoor zouden ook de methodes aangepast moeten worden en dat alles kost tijd en geld. Het project de Werkplek wordt volgend jaar weer opgepakt, nu werkt een aantal enthousiaste docenten binnen een les met teams. Inmiddels heeft de Werkplek ook binnen andere opleidingen navolging gekregen. Elektrotechniek werkt al helemaal met geïntegreerde vakken en ook de afdeling verzorging doet de eerste stappen volgens de werkplekkenstructuur (zie ook het kader). Want het heeft resultaat, vertelt Mohamed. "Van roc's hoor ik positieve geluiden over hoe zelfstandig onze leerlingen zijn. Ze hebben een voorsprong op de rest, omdat ze geleerd hebben eerst zelf na te denken en dan pas iets te vragen." Bovendien is het uitvalpercentage te verwaarlozen. "Dat ligt niet alleen aan het project natuurlijk, maar ook aan hoe streng we zijn met het registreren van verzuim. Toch draagt ook het werken in teams wel bij. Een groep krijgt een gezamenlijk cijfer. Als iemand zomaar niet komt opdagen, zeggen niet alleen wij, maar ook de rest van de groep er iets van. Als een klasgenoot het niet pikt dat je er niet bent, telt dat misschien wel zwaarder."
Derderangs
't Brewinc in Doetinchem, ook een deelnemer aan het project van het ministerie, ging met een aantal vmbo-scholen rond de tafel om te verzinnen hoe leerlingen beter theorie konden opnemen. Directeur A. Berens: "Leerlingen zitten thuis met allerlei apparatuur en afstandsbedieningen, terwijl we op school met derderangs fotokopietjes theorie probeerden uit te leggen. We vonden dat als we het onderwijs aantrekkelijker wilden maken, we met de tijd mee moesten gaan." En dus moest de theorie niet meer via de papieren lesmethode, maar via de computer bereikbaar worden. Met geld van het ministerie, het landelijk orgaan Bouwradius en uitgeverij Thieme en vooral ook de inzet van docent bouwtechniek Brugman is uiteindelijk het programma Timiac (Timmeren interactief) ontstaan. Het bestaat uit vijf cd-roms, gebaseerd op de eindtermen voor timmeren. Timiac is een multimediaal programma, wat inhoudt dat er naast tekst ook tekeningen, foto's, videofilmpjes en geluidsfragmenten zijn opgenomen. Leerlingen die als praktijkopdracht bijvoorbeeld een zandbak moeten maken, kunnen hiervoor de theorie op de cd-rom vinden. "Maar, iedere leerling mag zelf bepalen of hij daar behoefte aan heeft. Sommigen weten al hoe ze een bekisting moeten maken, omdat er thuis onder het eten altijd over funderingen wordt gepraat. Deze leerlingen hebben de theorie niet nodig en mogen meteen aan de slag."
"Het programma speelt in op de verschillen tussen leerlingen. Het aansluiten van een nieuwe video doet bijvoorbeeld ook iedereen weer anders. De ene mens trekt meteen het apparaat uit de doos en probeert het aan te sluiten, de ander gaat eerst rustig de gebruiksaanwijzing lezen. Het effect is uiteindelijk hetzelfde." Om veiligheid te garanderen, moet de leerling wel eerst laten zien dat hij weet wat hij gaat doen. Pas als hij de theoretische toets aan het einde van een onderwerp heeft gehaald, mag hij echt aan de slag.
Aan de hand van vragen worden leerlingen door het theorieprogramma geleid. In het programma is speciale aandacht voor Nederlands. Er zijn 2500 nieuwe woorden, veelal vaktermen, in het programma opgenomen, compleet met uitleg, tekeningen en uitspraak. "Veel leerlingen hebben problemen met taal", vertelt Berens. "Als ze op de cd-rom een woord tegenkomen dat ze niet kennen, zoals decoupeerzaag, kunnen ze de uitspraak horen, een plaatje bekijken en krijgen ze uitleg."
Taaloefeningen
Ook kunnen leerlingen taaloefeningen doen. Door middel van 'woordspinnen' zien leerlingen bij een bepaald onderwerp het verband tussen de woorden. Dus bij het onderwerp 'isoleren' kunnen leerlingen de betekenis van andere woorden die daarmee te maken hebben, zoals dubbelglas of glaswol, opzoeken en ermee oefenen. Alle tekst op de cd-rom is er ook in gesproken vorm, zodat leerlingen die geen zin in lezen hebben, gewoon kunnen luisteren. Er is geen peil op te trekken welke leerling dat doet, vertelt Berens. "Je zou denken dat de zwakkere leerling die moeite heeft met lezen, juist gebruikmaakt van de gesproken vorm. Maar dat is helemaal niet waar. Vaak doen juist de betere leerlingen het. Hieruit zie je maar, dat we nog helemaal niet weten hoe leerlingen leren. We denken het te weten, maar hoe het leerproces precies werkt, daar weten we echt niks van. Het is schokkend te beseffen dat we eigenlijk al die jaren maar wat hebben gedaan."
Het grote voordeel van dit programma ten opzichte van klassikaal les is dat als een leerling iets niet begrijpt, hij meteen uitleg krijgt of weer even terug kan om iets na te lezen. "Als een leerling in een klassikale les iets niet begrijpt en het niet aangeeft, gaat de docent natuurlijk door. De leerling is in zo'n geval weg, onbereikbaar", zegt Berens. "Met het programma zijn ze minder afgeleid en kunnen ze in hun eigen tempo net zo lang de theorie doorlopen totdat ze het snappen. Bovendien kan een docent precies in de gaten houden wat een leerling doet en hoe ver hij is."
Ontwikkelen van een digitale lesmethode is duur, maar de kosten van vermenigvuldigen zijn volgens de directeur stukken lager dan die van een papieren versie. "Het persen van een cd-rommetje kost iets van een gulden. Het is aan de uitgeverij om de slag naar digitale lesmethodes te maken." Dat lijkt te lukken. Nu krijgen scholen bij de aanschaf van de papieren lesmethode de cd-roms erbij, maar er zijn al scholen die alleen voor het digitale programma interesse hebben getoond. De uitgeverij Thieme is bezig cursussen op te zetten om docenten wegwijs in het materiaal te maken. Bovendien wordt hard gewerkt aan het vervolg van de lesmethode op cd-rom.
Alle theorievakken integreren in praktijk, is volgens Berens een illusie. Daarom hebben ze op 't Brewinc wat anders bedacht. Alle docenten van de algemeen vormende vakken maken gemeenschappelijk een planning, waarin maanden van tevoren vastligt wanneer een leerling iets moet kennen. "Waarom zou je alles in een keurslijf van een lesuur moeten stoppen. Nu kan bij ons een leerling in de les van Engels ook bezig zijn met wiskunde. Niet iedere leerling heeft evenveel tijd nodig om een bepaalde opdracht af te krijgen, nu kan iedereen in zijn eigen tempo en zelfstandig werken. Het is veel flexibeler, leerlingen zijn minder gestresst." Daarnaast werken leerlingen net als op het Johan de Wittcollege in teams. "Een leerling houdt als meewerkend voorman in de gaten hoever iedereen is. Als het niet goed gaat, zoeken ze samen naar oplossingen." Aan het eind van de periode moet de voorman de ouders van zijn klasgenoten bellen om te vertellen hoe het is gegaan. "Veel leerlingen hebben nooit geleerd om een fatsoenlijk telefoongesprek te voeren. Wij oefenen dat uitgebreid. Nu is het weliswaar een hele opgave om ouders te bellen, ook om te vertellen dat het wel goed gaat, maar ze leren er veel van. Het is toch iets dat ze straks in de praktijk ook moeten kunnen."
Inmiddels slaat het enthousiasme van bouwtechniek ook over naar andere afdelingen zoals verzorging. "Docenten zijn er ongelooflijk bij betrokken, ze zien het nut van competentiegericht onderwijs in. Natuurlijk kan niet alles tegelijk, maar er gebeurt heel veel. Ik wil niet idealiseren dat we er al zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat we op de goede weg zitten."
"Bouwstenen voor vernieuwend vmbo', waarin ervaringen van scholen met de integratie van theorie en praktijk zijn opgenomen, is verkrijgbaar bij de APS via de website www.aps.nl
Op het Johan de Wittcollege in Den Haag is een kantoortuin ingericht, compleet met receptie, magazijn en verkoopafdeling, waarin leerlingen praktijksituaties naspelen.
De leerlingen werken in teams. Eentje houdt als meewerkend voorman in de gaten hoever iedereen is.
Terug naar de ambachtsschool
Werkplekkenstructuur, leerwerktrajecten, competentiegericht onderwijs, het heeft er allemaal mee te maken dat vmbo-leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg het liefst en het meest leren van de praktijk. Eigenlijk wordt de oude ambachtsschool in ere hersteld, waar leerlingen een overwegend praktisch programma kregen. Vanaf de jaren vijftig werd bedacht dat leerlingen meer algemene vorming moesten krijgen, zodat ze beter konden doorstromen naar het mbo. Steeds meer praktijk verdween voor theorie, met als hoogtepunt de basisvorming. Nu lijkt er een ommekeer te komen. Vmbo-leerlingen houden niet van het lezen van studieboeken, het stampen van woordjes of het rustig luisteren naar de leraar. Om die theorie wel tot ze te laten komen, moeten de theorievakken worden gekoppeld aan de praktijk. Bovendien is niet langer alleen het kennisniveau van een leerling het belangrijkste, maar de competenties: het geheel aan vaardigheden en kennis.
Steeds meer vmbo-scholen gaan werken volgens de methode van de werkplekkenstructuur (wps). De beroepssituatie wordt zoveel mogelijk nagespeeld op school, waarbij leerlingen taken van docenten zoals planning of magazijnbeheer overnemen. Theorie en praktijk worden gelijktijdig gegeven. Het ITS deed onderzoek op zes scholen en concludeerde in het rapport Naar aantrekkelijk beroepsonderwijs met wps dat de methode 'bijdraagt aan de beroepstrots van leerlingen en docenten'. Maar een belangrijke kanttekening van de onderzoekers is dat als mensen het niet willen, ze er niet aan moeten beginnen, want er zijn meerdere wegen die naar Rome leiden.
Zo kunnen vmbo-scholen ook kiezen voor leerwerktrajecten, waarvoor staatssecretaris Adelmund onlangs met de sociale partners en de Colo (vereniging van landelijke organen beroepsonderwijs) afspraken vastlegde. De
leerwerktrajecten gaan helemaal uit van de praktische leerling. Leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg hoeven minder naar school, maar kunnen door te werken in een bedrijf toch hun diploma halen. Een fiscale regeling ondersteunt de deelnemende bedrijven om te zorgen voor de juiste begeleiding en middelen voor leerlingen. De vmbo-school blijft wel eindverantwoordelijk.