• blad nr 5
  • 1-5-2019
  • auteur . Overige 
  • Opinie

 

Onderwijsraad heeft geen oog voor het mbo

Tekst: Toon Rekkers.
Mbo-docent Toon Rekkers is kritisch over het adviesrapport ‘Ruim baan voor leraren’ van de Onderwijsraad. Het lerarenberoep is niet overal en voor iedere docent of leerkracht hetzelfde.

Het Onderwijsblad schreef over het adviesrapport ‘Ruim baan voor leraren’ van de Onderwijsraad in een kader bij het verhaal ‘Op stage in het vmbo en de kleuterklas’ (maart).
In het advies staan zaken waar je als leraar niet tegen kunt zijn zoals kortere opleidingen voor de overstap naar andere sectoren, meer zeggenschap voor leraren over hun onderwijscarričre, meer kansen voor onderwijsvernieuwing en een betere start voor beginnende leraren.
Toch zijn er over het advies ook kritische noten te kraken, zeker vanuit het perspectief van het middelbaar beroepsonderwijs. Het mbo lijkt in het adviesrapport de grote onbekende.
Het uitgangspunt van de Onderwijsraad is dat de diversificatie in het onderwijs te ver is doorgeschoten. Vanuit dit uitgangspunt tracht de raad de onderzoeksvragen te beantwoorden: ’Hoe los ik het lerarentekort op?’ en ‘Hoe verbeter ik de kwaliteit?’.
De crux zit hem in het feit dat de Onderwijsraad ervan uitgaat dat het onderwijs vanaf de voorschoolse opvang tot en met het middelbaar beroepsonderwijs met doorlopende leerlijnen te verbeteren is. Net als bij de discussie over het rekenonderwijs, blijft het mbo buiten beschouwing.

Verschillen
Het mbo wordt consequent aangeduid als (v)mbo. Naast de levensgrote vakinhoudelijke en de pedagogisch/didactische verschillen, zijn de leerlingen- of studentenpopulaties zo totaal anders dat dit een gedifferentieerde maatwerkopzet van de lerarenopleidingen vereist. Dit staat dus diametraal tegenover de stelling van de Onderwijsraad dat de kern van het beroep overal en voor iedere leraar hetzelfde is. Maar laten we wel wezen, de onderwijsgevende in de voorschoolse opvang is nu eenmaal niet in staat om een cursus autogeen lassen te verzorgen op het mbo of Nederlands te geven in een klasje stratenmakers. Andersom lukt dat ook niet.
Wat opvalt, is de steeds maar terugkerende nadruk op het ‘pedagogisch-didactische’. In de grote diversiteit van het mbo met zijn 1247 kwalificatiedossiers en het funderend beroepsonderwijs is er eerder sprake van een veel grotere behoefte aan het vakinhoudelijke en/of beroepsgerichte. De Onderwijsraad vergeet ook de manier waarop het beroepsgericht onderwijs in het mbo nu al wordt vormgegeven door de praktijkopleiders, de positie van de instructeurs en de samenwerking met het bedrijfsleven.
Door die steeds terugkerende nadruk op het pedagogisch-didactische blijft in het advies de diversiteit van het beroepsgerichte karakter van het mbo onderbelicht, met de onderliggende vraag naar de benodigde vakinhoudelijke en beroeps-specifieke kennis en vaardigheden.

Generiek
‘Leraren kwalificeren hun leerlingen voor een vervolgopleiding of een beroep en spelen een belangrijke rol bij socialisatie en persoonsvorming’, schrijft de Onderwijsraad. ‘Elke leraar ontwikkelt hiervoor onderwijs, geeft les en evalueert. Didactische en pedagogische vaardigheden vormen de basis van het beroep.’
De raad pleit voor een brede generieke basis die hetzelfde is voor elke onderwijssector. Dit betekent dat vanuit de visie van de Onderwijsraad het beroep van de leraar hetzelfde is voor elke onderwijssector, of je nu voor een kleuterklas staat of je handen vol hebt aan een klas automonteurs op het mbo.
Omdat de leraar na het behalen van deze basis nog niet bevoegd is, moet deze worden gecombineerd met zogenoemde leeftijd-clusters: ‘jonge kinderen’, ‘10- tot 14-jarigen’.
Als je daarna nog ambities hebt, dan kun je als leraar met een specialisatiecluster promoveren naar het lesgeven in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs of de beroeps-specifieke leerweg in het (v)mbo. De denkfout die hier gemaakt wordt, is dat dit volgens de Onderwijsraad via doorlopende leerlijnen oplosbaar is, zonder oog te hebben voor de aard van het mbo.

Lerarentekort
Om het lerarentekort op te heffen wil de Onderwijsraad inzetten op de verbetering van de mobiliteit van de leraar. Het lerarentekort wijt de Onderwijsraad aan de vroege selectie voor onderwijsniveaus, de ‘schotten’ tussen sectoren en de onderlinge salarisverschillen.
Vroeg-selectie en het verwijderen van de schotten met ‘doorlopende leerlijnen’ verdienen zeer zeker de aandacht, maar lost dat het lerarentekort op? Het salarisverschil tussen de sectoren (gekoppeld aan bevoegdheden), wordt gezien als een hinderpaal bij de verbetering van de mobiliteit van de leraar. De vraag is of dit wel zo is en waar de Onderwijsraad dit op baseert.
Met geen woord rept de Onderwijsraad over een marktconforme verbetering van het salaris. Wel schrijft de raad dat de arbeidsvoorwaarden, nu per sector vastgelegd in aparte cao’s op een hoop geveegd kunnen worden. Met dergelijke ‘oplossingen’ gaat het onderwijs de strijd tegen het lerarentekort echt niet winnen.
Toon Rekkers is docent commerciële economie en ondernemersvaardigheden in het mbo.

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.