- blad nr 5
- 1-5-2019
- auteur T. van Haperen
- Column
Niks doen
Want even eerlijk, we weten alles en doen niks. Toen ik begon, in 1985, net na de nominale loonsverlagingen en de afschaffing maximale klassengrootte, dacht ik, het wordt vanzelf beter. Niet dus. Half jaren negentig stond ik in de gevechtsstand, keek het beest in de ogen en zag enkel rampspoed. Eerst de lumpsum, daarna het studiehuis. De lumpsum is een herverdelingsoperatie. Mensen houden meer van mensen dichtbij dan van mensen ver weg. Leraren zitten ver van het autonoom bestuursbureau, zijn met veel, ze iets geven legt een enorm beslag op het budget en dus krijgen we steeds een beetje minder. Rijkdom op kantoor, armoede in de klas.
Het studiehuis was nog kwalijker, want dat treft het leren van kinderen in het hart. Meer verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces door leerlingen, prima. Maar verwerken van de aangeboden kennisbulk lukt alleen vanuit een duidelijke werkrelatie van overzichtelijke groepen met een meester die veel van onderwijzen en vakinhoud weet. En van rondhangen op rumoerige leerpleinen is nog nooit iemand beter geworden. Wat leren we hiervan? Niks! Gepersonaliseerd leren is studiehuis revisited, maar dan zonder nationale coördinatie, op elke school anders, persoonsgebonden en intuïtief maar wat aankloten dus. Het Nederlands onderwijsbestel is als voedsel dat te lang op het fornuis staat te pruttelen. Het stinkt en valt van ellende uit elkaar.
Goed bestuur is de enige uitweg. Dat goed bestuur staat voor een evenwicht tussen nationale regels, ruimte voor experiment en zelfbinding, een ander woord voor toonbaar je fatsoen houden. Maar het beroepsfatsoen staat al even bij het vuilnis. De ruimte voor het experiment is verworden tot een gapend zwart gat dat alles wat we ooit konden, opvreet. Wat rest zijn nationale regels. De noodtoestand. Martial law. Dat besluit vraagt om politieke moed en is ook nog eens vreselijk complex. Maar zo doorgaan staat voor een lang en pijnlijk sterfbed. Dertig jaar lijden is genoeg.