- blad nr 5
- 1-5-2019
- auteur A. Kersten
- Redactioneel
School moet onderwijsgeld zelf verdelen
Soms is het maar beter om vooraf niet precies te weten waar je aan begint. Neem zoiets basaals als de financiering van een basisschool. Hoeveel geld komt er binnen, waar komt het vandaan en waar gaat het naartoe? Simpele vragen, denk je.
Marije van den Berg vroeg het zich af over de school van haar dochter. De Lucas van Leyden, zomaar een basisschool in Leiden met zo’n 450 leerlingen. Na een gesprek met de directeur ging ze samen met mede-speurneus Pieter Buisman aan de slag. De zoektocht naar het antwoord nam met heel wat avonduurtjes aan vrijwilligerswerk uiteindelijk twee jaar in beslag tot de publicatie vorig najaar.
“In eerste instantie begonnen we bij de school zelf. Maar dat is een droge spons, je moet verder kijken. Zo stroomden we al snel van het schoolplein af.” Het schema groeide met de week en mondde uit in een monstrum, een wirwar van tientallen pijltjes. Naast de lumpsum, de rijksbijdrage die schoolbesturen per leerling ontvangen van het minsterie van Onderwijs, is er een spaghetti van geldstroompjes. Doelsubsidies, onderwijsachterstanden, prestatiebox, passend onderwijs en ga zo maar door.
“De lumpsum zelf is vrij overzichtelijk. Het is gewoon een smak geld, die gaat van OCW naar het schoolbestuur en vervolgens naar de individuele scholen. Maar al die zijpaden en zijstroompjes maken het heel onoverzichtelijk. Het beeld van die spaghetti is heel krachtig. Een inconvenient truth die je niet meer kunt ónt-zien.”
Met het inzicht kwamen nieuwe vragen. Wie stuurt al die geldstromen? En waar ligt de zeggenschap? “Iedere keer als er een geldstroompje ontstaat of afbuigt, is er een keuze gemaakt. Wie heeft die keuzes gemaakt? En wie heeft daarop toegezien?”
Gedachteoefening
Soms helpt een gedachteoefening: alles loslaten en opnieuw beginnen met een leeg vel. “Zou je het huidige systeem bedenken als je helemaal from scratch zou beginnen? Ik denk het niet. Ik denk dat je dan andere keuzes zou maken”, zegt Van den Berg.
Haar dochter zat eind 2016 in groep 7 toen het onderzoek van start ging. Wat heeft een groep nou eigenlijk nodig voor goed onderwijs? Samen met de leerlingen werd een begroting opgesteld. Een gebouw, een leraar en extra ondersteuning, een digibord en andere leermiddelen, energie, schoonmaak. Tamelijk helder.
Troebeler is de weg die het onderwijsgeld aflegt. Van elke euro aan rijksbijdrage die het ministerie van Onderwijs gemiddeld genomen per leerling verstrekt, komt zestig cent op de Lucas van Leyden-school terecht, becijferden Van den Berg en consorten. Een deel gaat naar bovenschoolse zaken bij het overkoepelende bestuur, zoals administratie, de aanschaf van printers of de schoonmaak. Inclusief bijdragen van ouders, gemeente en andere bronnen komt er 4700 euro per leerling terecht op de school. Daarvan gaat er zo’n 3800 euro naar personeelskosten. Van dat geld gaat 500 euro naar directie, 400 euro naar ondersteuners en de rest naar leraren.
“Alle geldstromen worden op een hele correcte manier verantwoord. Tot op de cent, bijna met een extreme truttigheid. Dat is het punt niet”, vertelt Van den Berg. Alleen: weten we waarom het geld zo wordt verdeeld? En of dat de beste, meest efficiënte manier is? “Ik beschouw mezelf als een leek met een enorme nieuwsgierigheid. Ik zie dat het ministerie van Onderwijs uitrekent hoeveel geld een school toekomt. Dat gaat vervolgens in de lumpsum naar het schoolbestuur. En daar worden soms weer nieuwe berekeningen gemaakt, met wat ze allocatiemodellen noemen, om het geld op een andere manier tussen de scholen te verdelen.”
Daar kunnen allerlei redenen voor zijn: een kleine school openhouden, een school die een ouder en duurder lerarenteam heeft, extra faciliteiten voor een onderwijsconcept of ondersteuning voor zorgleerlingen. Prima, zegt Van den Berg: solidariteit is een groot goed. “Maar vaak wordt er door een bestuur weinig of geen uitleg over gegeven. Ja, en het is ook ingewikkelde materie, ik krijg er ook wel eens buikpijn van. Maar de vraag is: maak je die keuzes in alle openheid of niet? Kun je uitleggen waarom je doet wat je doet? Dat is het goeie gesprek over geld. Daar valt nog heel wat in te verbeteren. Nu krijgen medezeggenschapsraden geregeld nul op het rekest als ze vragen ‘hoe het zit’. Te technisch, krijgen ze dan te horen. Sorry, maar dan ben je af als schoolbestuur.”
Lucas van Leyden maakt net als 60 procent van alle scholen in het basisonderwijs deel uit van een bestuur met meerdere scholen. Op bestuursniveau worden de lijnen uitgezet en belangrijke knopen doorgehakt nog voordat het geld de school bereikt. Een vertegenwoordiging van personeel en ouders praat daarover mee via de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, maar dat blijft tot dusver beperkt tot een vrijblijvend advies. Dat gaat veranderen de komende jaren, wanneer medezeggenschapsraden instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting krijgen. Over de vraag wat nou precies die hoofdlijnen zijn, daarover is het laatste woord nog niet gezegd.
“Als lid van de mr of gmr kun je naar zo’n begroting kijken en je afvragen: wat is nou de relatie met die prachtige ambities die we met elkaar beleidsmatig bij elkaar babbelen? Zoiets praktisch als: het zou fijn zijn als we wat meer muziekonderwijs op school hadden. Nou, wat kost dat dan per jaar? Reken het eens uit.”
Gemeenschap
En soms is het goed om gewoon even op het schoolplein te staan en om je heen te kijken. Dan zie je: de basisschool is een gemeenschap. “Daar gebeurt het, daar komen de leerlingen bij elkaar, daar staan de ouders op het plein, daar verzorgen de leraren het onderwijs. Daar moeten de belangrijke keuzes worden gemaakt: in het gemeenschapje dat school heet.”
‘De voorzichtige conclusie is dat over ongeveer een derde tot de helft van het (ons?) onderwijsgeld al lang en breed besloten is, voor het op school is’, concludeert Van den Berg op de website www.geldstromendoordeschool.nl. Daarom zou de zeggenschap verlegd moeten worden en het geld anders verdeeld. Van onderop, in plaats van bovenaf. Wat niet het einde betekent voor overkoepelende organisaties, benadrukt ze. “Solidariteit kun je ook alleen maar organiseren in collectiviteit. De vraag is: waar helpt die collectiviteit en wanneer niet? Als je zegt: we hebben hier 26 scholen en we hebben er een koepeltje boven gezet om de inkoop van de printers te regelen. Prima. Maar hoeveel bovenschools beleid heb je nodig? En moeten de schoolleiders in dienst zijn bij dat servicekantoor? Want het feit dat schoolleiders en leraren in dienst zijn bij het schoolbestuur maakt het lastiger om een tegengeluid te laten horen.” En relativerend: “Dit is niet iets dat even in een achternamiddag regelt. Ik schets een ideale wereld, je moet toch ergens heen.”
In de politiek klinkt sinds een tijdje een soortgelijk geluid, bij monde van mede-Leidenaar en D66-Kamerlid Paul van Meenen. Hij zegt dit jaar nog met een initiatiefwet te willen komen om de onderwijsfinanciering te verleggen naar scholen. Dat was geen één-tweetje. “Dit is typisch zo’n voorbeeld van verschillende mensen die op verschillende plekken op hetzelfde idee komen. Laten we eerlijk zijn: zo origineel is dat idee ook weer niet.”
Op woensdagavond 15 mei is er in Pakhuis De Zwijger in Amsterdam een thema-avond naar aanleiding van het project Geldstromen door de School: ‘Een goed gesprek over geld op school’. Kijk op www.geldstromendoordeschool.nl
Marije van den Berg is onderzoeker en adviseur voor lokale overheden over democratie en burgerbetrokkenheid. Verder heeft ze gewerkt als bedrijfsjournalist en was ze mede-initiatiefnemer van een discussieplatform over online communicatie in de publieke sector. Vanaf 2002 was ze acht jaar lid van de Leidse gemeenteraad voor de PvdA. Sinds een paar maanden is ze vice-voorzitter van de Rekenkamer Leiden & Leiderdorp, een onafhankelijk orgaan dat voor de gemeenteraad en lokale gemeenschap onderzoek doet.