• blad nr 14
  • 1-10-2017
  • auteur R. Sikkes 
  • Redactioneel

 

Waar halen we ze vandaan?

De invalpools zijn leeggeschraapt. Scholen houden rekening met een acuut tekort bij de eerste de beste griepgolf. En dat is pas het begin van een enorm lerarentekort. Het heftigst in het basisonderwijs, maar ook voor vakken in het voortgezet onderwijs. Hoe komen we snel aan duizenden extra leraren?

Starters [één krul]
Natuurlijk is het een goede gedachte om meer jongeren te lokken naar de pabo’s en lerarenopleidingen voortgezet onderwijs. Het eerste lichtpuntje is er al: de aanmelding voor de pabo groeit. Een flink deel van die groei komt van deeltijdstudenten, waarschijnlijk van mensen die al werken en die nu de arbeidsmarkt aantrekt alsnog een opleiding voor hun droombaan starten. De groeiende instroom is mooi, maar omdat het vier jaar duurt voordat deze jongeren bevoegd zijn, kampen we nog steeds met een gat.
Voor het voortgezet onderwijs wil de Koninklijke Academie van Wetenschappen de universitaire lerarenopleiding promoten. Terecht, want die heeft al jarenlang een vrij lage instroom. Een lager collegegeld en een extra jaar opleiding moeten deze route aantrekkelijker maken. Maar er wordt al jaren geprobeerd meer studenten naar de masteropleiding voor leraren te lokken. Kleine initiatieven, zoals het project Eerst de klas, binnenkort in een nieuw jasje gestoken, hebben maar weinig effect. De deelnemersaantallen zijn klein, driehonderd en van hen blijft tussen de helft en driekwart in het onderwijs. Blijkbaar is de zuigkracht van andere sectoren op jonge academici groter, zeker nu de economie aantrekt. Een concurrerend salaris is nodig om dat weg te werken.
Het opkrikken van de instroom heeft zeker zin, maar alleen als er een concrete baan ligt te wachten en de arbeidsvoorwaarden concurrerend zijn met de markt. Een gemeenschappelijke campagne van lerarenopleidingen kan helpen om de loopbaankansen duidelijk te maken.

Reservisten [éen krul]
Bij het vorige lerarentekort (1998-2002) werd met succes geworven onder de stille reserve. Mensen met een onderwijsbevoegdheid die niet meer in het onderwijs werken, maar misschien wel terug willen komen. De intensieve campagne Terug voor de Klas voor het primair onderwijs onder 150 duizend mensen leverde 23 duizend belangstellenden op. Uiteindelijk keerden bijna zesduizend mensen terug voor de klas. Een successcore van 4 procent voor een grote groep. Geen wonder dat het ministerie deze oplossing herhaalt. Maar er zijn wel wat verschillen.
In het primair onderwijs wordt de stille reserve in onderzoek van Centerdata geschat op tenminste 17 duizend. Voor het voortgezet onderwijs zou het gaan om 51 duizend mensen, maar dat is inclusief bevoegde docenten in vakken met een lerarenoverschot. De meeste van hen werken in de zorg, ook een sector die veel mensen nodig heeft. Veel minder dus dan de groep die destijds werd benaderd, maar dat is niet het enige. De loonkloof tussen onderwijs en andere sectoren is de laatste jaren groter geworden, zeker in het basisonderwijs.
Op dit moment loopt een uitvoerig onderzoek van het journalistieke platform Investico, samen met Trouw, de Groene Amsterdammer en het Onderwijsblad naar de voorwaarden waaronder de reservisten terug willen komen naar het onderwijs. Willen zij meer autonomie in hun vak, een vaste baan, meer salaris of minder werkdruk? Want ze zijn natuurlijk niet zo maar vertrokken. Kortom: de stille reserve is zeker een goede mogelijkheid, maar hen benaderen zal vermoedelijk minder succesvol zijn dan rond de eeuwwisseling.

Overstappers [één krul]
Heel wat mensen willen best in het onderwijs werken, maar kozen een andere carrière. Het potentieel aan mensen dat alsnog voor de klas wil staan is groot. Bij het vorige grote lerarentekort was deze aanpak om zij-instromers te werven succesvol, al zijn er ook leerpuntjes. De selectie moet helder zijn, de opleiding moet deugen, er moet uitzicht zijn op een baan. Veel kleine projecten mislukten, zoals bijvoorbeeld pogingen om bij reorganisaties bij het Rijk ambtenaren te interesseren voor een baan in het onderwijs. De belangstelling was klein, de kosten hoog, en uiteindelijk stapten vijf mensen over. Het grootschalig aanpakken biedt meer kans op succes. Het project Vijfkwartsmaat, waarin de vier grote steden samenwerkten met het ministerie en de opleidingen, zorgde daar voor een verhoging van de zij-instroom. Wat ook helpt is dat de studiekosten voor de belangstellenden laag zijn, door een beurs of tegemoetkoming.

Blijvers [twijfelachtig]
Het ministerie rekent erop dat zij grote groepen leraren kan verleiden om langer door te werken of hun urenaantal uit te breiden. ‘Een kansrijke oplossingsrichting’, noemen Jet Bussemaker en Sander Dekker dat in hun Plan van aanpak lerarentekort. Maar willen ouderen hun pensioen wel uitstellen? Of willen deeltijders meer uren gaan werken?
Nieuwe gegevens over de loopbanen van leraren laten andere trends zien. In het basisonderwijs daalt het percentage fulltimers en stijgt het aantal mensen met een grote deeltijdbaan van rond de vier dagen. Dat klopt met geluiden dat veel leraren basisonderwijs vier dagen gaan werken vanwege de werkdruk. Of ze doen dat om baan en opvoeding te combineren, veel van de jongeren die de laatste jaren zijn begonnen krijgen inmiddels hun eerste kind. In het voortgezet onderwijs werkt al 75 procent fulltime, daar zit niet veel rek in. Kortom: de kans dat er massaal meer uren gewerkt gaat worden, is niet zo groot.
Natuurlijk zijn er daarnaast leraren die graag tot hun zeventigste doorwerken, en het aantal 65-plussers dat dat daadwerkelijk doet groeit gestaag. In het basisonderwijs gaat het inmiddels om 382 fulltime banen, in het voortgezet onderwijs om 536. Maar het blijft een druppel op de gloeiende plaat, in totaal gaat het om minder dan een procent van het totaal aantal banen in die twee onderwijssectoren. En het is zeer de vraag of dat snel gaat veranderen.
De afgelopen jaren is de pensioendatum van leraren in alle sectoren flink omhoog gegaan, van pakweg 58 richting 64 jaar. Tegelijkertijd is de bapo onder druk van Rutte II gekort. Langer doorwerken dus, maar minder verlichtende maatregelen. Vorig jaar werd uit CBS-onderzoek duidelijk dat onderwijsmensen langer willen doorwerken dan de gemiddelde Nederlander, maar niet tot 67. In het basisonderwijs ligt de gewenste uitstapleeftijd op 63 jaar, in het voortgezet onderwijs op 64. Veel mensen uit die leeftijdsgroep werken al lang in het onderwijs, zien het werk zwaarder worden en halen hun pensioen naar voren.
Alles bij elkaar zijn de mogelijkheden om de tekorten tijdelijk op te vangen met de blijvers beperkt. Er zullen zeker mensen zijn die een paar uur langer willen werken of na hun 63ste alsnog willen blijven, een enkele school zal daar baat bij hebben. Op het totaal aantal van duizenden vacatures gaat het om gerommel in de marge.
{Twee grafieken}
Leraar primair onderwijs maakt minder uren
2011 2016
< 2,5 dagen 9% 9%
2,5 – 4 dagen 29% 35%
> 4 dagen 62% 57%
Bron: DUO/OCW; door afronding komt 2016 op 101%
Meer 65-plussers aan het werk
2011 2016
Primair onderwijs 44 382
Voortgezet onderwijs 111 536
Bron: DUO/OCW. Omgerekend naar voltijdbanen.
Vrije vogels [één kruis]
Het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) somt in een overzicht 57 maatregelen op die bij vorige tekorten zijn uitgeprobeerd. Wervingspremies die sommige steden of projecten beloofden, hebben nauwelijks effect. Volgens het onderzoek ‘Met een blik op het verleden’ zijn studiebeurzen zinvoller. Markant is de lange reeks projecten om specifieke doelgroepen te benaderen. Vaak kleinschalig, met hoge overheadkosten en marketinginspanningen. De mislukte omscholing van Rijksambtenaren is er een van. Vakmensen voor de klas om technici naar het mbo te leiden was redelijk effectief, maar erg kleinschalig. Een persoonlijke assistent voor leraren in het voortgezet onderwijs kwam nauwelijks van de grond. Bij Wijs Grijs dat meer oude docenten wilde overhalen in het onderwijs te blijven, bleef de teller op vijftig steken. Werven in het buitenland komt ook altijd terug, en zeker in het voortgezet onderwijs zie je buitenlandse leraren opduiken. Native speakers bijvoorbeeld voor Duits, Frans en Engels. Een aantal uit oorlogsgebieden gevluchte docenten bij exacte vakken. Individuele scholen zullen er zeker baat bij hebben als er leraren uit het buitenland worden ingevlogen, maar deze vrije vogels samen helpen niet genoeg.

Een zak geld [twee krullen]
In het Plan van aanpak lerarentekort erkent het ministerie dat beloning medebepalend is voor status en imago. ‘Dit kabinet heeft daarom niet voor niets voor het eerst sinds jaren de nullijn in het onderwijs losgelaten’, schrijven onderwijsbewindslieden Jet Bussemaker en Sander Dekker. Wie de berichtgeving van het CBS volgt ziet dat in de laatste jaren het onderwijs koploper is bij de salarisstijgingen. In die stukken wordt vaak niet gerept over de nullijn daarvoor, toen andere beroepen er ondanks de crisis wel op vooruitgingen. Bussemaker en Dekker vergeten gemakshalve te vermelden dat Rutte II zelf de nullijn verlengde. En zij memoreren niet dat het de ‘gedoogcoalitie’ was die pas echt ruimte voor een betere cao maakte.
Geld doet er toe, erkent dus ook het ministerie. De enorme salarisachterstand met andere beroepen met als uitschieter het basisonderwijs maakt werken in het onderwijs onaantrekkelijker. Voor starters om aan de pabo te beginnen, voor overstappers om naar het onderwijs te gaan, voor reservisten om terug te keren naar de klas. Een goed salarisperspectief, concurrerend met de markt, lagere collegegelden, beurzen, dat zijn de meest effectieve maatregelen.
{kader stille reserve 1, met foto Marcel Schmeier}
‘De frustratie herinner ik me nog goed’
:Marcel Schmeier stond vijftien jaar voor de klas, met name in het speciaal basisonderwijs. Nu werkt hij als onderwijsadviseur.

Wat moet er gebeuren om jou weer les te laten geven?
“Phoe, wat een vraag. Voor mij persoonlijk: ruimte, zeggenschap over wat ik doe. Destijds wilde ik kinderen leren rekenen en schrijven, waarbij toetsen vervolgens mochten uitwijzen of ze dat voldoende konden. Wat ik niet meer wilde was de boekjes afmaken en werkbladen invullen die het bestuur voorschreef. Die frustratie vanwege het gebrek aan ruimte herinner ik me nog goed.”

Wat nog meer?
“De werkdruk zou omlaag moeten. Als adviseur maak ik meer uren per week, maar de werkdruk is lager. Collega’s die recent nog voor de klas stonden zeggen dat het alleen maar zwaarder is geworden. Er blijven taken bij komen.”

En het salaris?
“Dat moet omhoog. Zeker als ik nu terug zou willen. Als adviseur begon ik ook gewoon met een lerarensalaris. Maar inmiddels verdien ik meer. Omdat ik een boek heb geschreven, nieuwe klanten binnenhaal, enzovoorts. In het onderwijs word je alleen maar beloond omdat je ouder wordt. Terwijl een echt goeie leraar minstens zoveel moet kunnen verdienen als de directeur.”

{kader stille reserve 2, met foto Anne Spoelstra}
‘De baan die ik wil, is er niet’
:Anne Spoelstra werkte vijf jaar op een basisschool in Rotterdam en een half jaar in Utrecht. Sinds september is ze vestigingsmanager op een kinderdagverblijf.

Ben jij nog terug te halen naar de klas?
Dat weet ik niet. In Rotterdam had ik eigenlijk de ideale baan. Twee dagen voor de klas en drie dagen bouwcoördinatorschap en teamcoaching. Maar de reistijd werd me teveel. In Utrecht werd ik weer vijf dagen juf. Toen kwam ik er al snel achter dat dat me niet meer gelukkig maakt.

Hoezo niet?
Ik werd onrustig. Ik heb altijd veel verschillende dingen tegelijk gedaan, dat past bij me. Zo gauw het kon ging ik naast m’n eerste baan een master pedagogiek volgen. Daardoor kreeg ik ook die nevenfuncties.

Kon je dat in Utrecht niet regelen?
Nee, helaas. Uiteindelijk is het toch een geldkwestie. Het bestuur in Rotterdam had meer middelen, of zette ze anders in. Op mijn school was er bijvoorbeeld geen adjunct-directeur. De bouwcoördinatoren hielden zich ook bezig met studiedagen en beleidsvraagstukken. Mijn oude pedagogiek studiegenoten zeggen bijna allemaal: ik wil best juf blijven, maar dan gecombineerd met twee dagen taken buiten de klas. Die banen zijn er nauwelijks.

{kader over de grens, met foto Anne Hellings}
Over de grens
: Voor Nederlandse scholen biedt de onderwijsmarkt in Vlaanderen en Duitsland interessante mogelijkheden om leraren te werven. Anne Hellings uit het Belgische Maaseik is een van de in Nederland aangestelde buitenlandse docenten.

Het Lyceum Schöndeln in Roermond speurde de regio af, ook over de grens, naar een tijdelijke vervanging voor een docente Nederlands die met zwangerschapsverlof ging. Jong, net afgestudeerd, greep Anne Hellings de kans met beide handen aan. “Het sollicitatiegesprek verliep goed. Ze zeiden: als je bereid bent om dat stuk naar school te rijden, willen we je graag hebben.” Het jaar na de zwangerschapsvervanging mocht ze terugkomen en ze werkt er nu twaalf jaar later nog. Naast docent Nederlands is Hellings brugklasmentor. Met haar Vlaamse onderwijsbevoegdheid (regentaat) geeft ze les aan de onderbouwklassen van havo en vwo. Grote hobbels heeft ze niet ervaren, zegt ze. “Het was prettig dat er een Vlaamse collega was die me allerlei praktische zaken uitlegde.” Nederlandse leerlingen zijn een stuk directer dan Vlaamse, maar dat ervaart ze niet als negatief. Aan al die afkortingen in het Nederlandse onderwijs moest ze wel even wennen. En aan sommige uitdrukkingen. Lachend: “Even iets kortsluiten met iemand, dat kende ik niet.” Ze is niet de enige buitenlandse docent op haar school. Leraren werven uit het buitenland lijkt haar een goede manier om het lerarentekort te bestrijden. Maar liever ziet ze het los daarvan. “Het is sowieso een goede ontwikkeling als leraren en scholen eens over de grens kijken om te zien hoe het daar gaat.”

Dit bericht delen:

© 2025 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.