- blad nr 11
- 17-6-2017
- auteur R. Wisman
- Redactioneel
Stempel dyslexie is vaak onnodig
Tekst Rineke Wisman Beeld Typetank
“Dyslexie is een woord dat gebruikt wordt voor kinderen die opvallen doordat ze minder goed lezen. Ik denk dat het onjuist is om te spreken van een afwijking. Je kunt hooguit zeggen: na zoveel jaren en zus en zoveel inspanningen, leest dit kind nog steeds beroerd.”
Gezien het feit dat er scholen zijn waar dyslexie minder voorkomt en gezien de groeiende aantallen kinderen met dyslexie is er iets anders aan de hand volgens Anna Bosman, hoogleraar aan de Radboud Universiteit Nijmegen. “We oefenen véél en véél te weinig.”
“Soms gaan scholen er prat op dat ze heel veel dyslectici hebben. Nee, denk ik dan: er is niet goed lesgegeven. De leerlingen moeten oefenen, oefenen en nog eens oefenen. Hierdoor wordt de letter-klank-koppeling verstevigd en zal het lezen makkelijker gaan.”
Zegt u: dyslexie bestaat niet? “Ik weet dat niet. Maar ik zeg niet dat dyslexie wel bestaat. Dyslexie is het antwoord op de vraag hoe het kan dat hoog-intelligente mensen moeite hebben met leren lezen en schrijven. Dat vinden we vreemd, dus is de gedachte: ‘dan moeten ze wel dyslectisch zijn’. Maar als mensen die hoog-intelligent zijn met taal, niet kunnen rekenen, zingen of slecht zijn in biologie, vinden we dat gewoon.”
Misverstanden
Bosman wil twee misverstanden over dyslexie uit de weg ruimen. Ten eerste: “Dyslexie is niet objectief meetbaar en aantoonbaar, zoals bijvoorbeeld diabetes.” Een misverstand dat hiermee samenhangt, is dat het gespiegeld schrijven van de ‘s’ en het verwisselen van de ‘b’ en de ‘p’ typisch dyslectisch is. “Dat is een signaal dat de letters niet goed zijn aangeleerd. De leerling weet niet hoe en waar te beginnen met de ‘s’.” Het samenwerken in groepjes en de daarbij behorende klassenindeling werkt fouten in de hand, volgens Bosman. “Zet kinderen gewoon weer met alle neuzen dezelfde kant op. Als ze dan bij elkaar afkijken tijdens de les, hebben ze daar wat aan.”
Slecht onderwijs
‘Dyslexie is het gevolg van slecht onderwijs’, kopte het Algemeen Dagblad begin februari na een interview met Bosman. Een boodschap die veel leerkrachten in het verkeerde keelgat schoot. Bosman benadrukt dat ze de leerkrachten niet als ‘schuldigen’ aanwijst. “Bij de pabo’s is hier geen aandacht voor in het curriculum. Als leerkrachten het niet leren, hoe kunnen ze het dan overbrengen?” Ook ouders en kinderen reageerden boos en voelen zich miskend. ‘Ik heb echt wel wat’, zeggen ze tegen Bosman. “Ik ontken hun probleem niet, maar ik zie een andere oplossing.”
Bosman wil domweg dat het tij keert, benadrukt ze. “Ja, er zijn kinderen met ernstige moeilijkheden om te leren lezen. Maar als dat er drie zijn op de dertig, is dat teveel en moet het onderwijs aangepakt worden.”
“Ik roep dit al tien jaar, maar ik zeg het nu explicieter. Voorheen dacht ik: wat vinden mijn collega’s ervan als ik dit zeg? Maar ik word zestig dit jaar en ik ben er klaar mee.”
Alles of niets
Natuurlijk bestaat dyslexie wel, zeggen Aryan van der Leij, emeritus-hoogleraar orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam en Ben Maassen, hoogleraar dyslexie en klinisch neuropsycholoog aan de Rijksuniversiteit Groningen. Lezen is een culturele verworvenheid, dus leren lezen is geen natuurlijk proces, zoals leren praten. Voor kinderen met dyslexie is het lastig om de klanken en tekens aan elkaar te koppelen. De basisvaardigheden (lezen, spellen) blijven chronisch veel aandacht en energie vragen, omdat ze onvoldoende geautomatiseerd raken. Hoe dit precies kan, is nog niet duidelijk. Het idee dat er een simpele oorzakelijke keten is van biologische factoren (‘dyslexiegenen’) naar cognitieve processen (‘tekorten’) hield geen stand, omdat er teveel uitzonderingen en variaties zijn, aldus Van der Leij.
Onomstreden is dat gemiddeld 3,5 à 4 procent van de kinderen last kan hebben van ernstige enkelvoudige dyslexie: gemiddeld komt dat neer op hooguit één of twee per groep. Maar het aandeel kinderen met de diagnose is inmiddels 7 procent. Twee keer zoveel. Recent onderzoek toont aan dat een kwart van de basisscholen teveel kinderen doorverwijst naar een expertisecentrum. “Van de gespecialiseerde leesinstituten deelt 40 procent te gemakkelijk een diagnose uit. Het is dus uit de hand gelopen”, aldus Van der Leij.
Gradaties
Hoe kon dit gebeuren? Het lastige met dyslexie is dat er sprake is van gradaties. “De vraag is steeds hoe ernstig het is”, zegt Van der Leij. “Net zoals adhd en stoornissen in het autistismespectrum kan je het in meer of minder mate hebben. Iemand die extreem dyslectisch is, doet er twintig keer over om de letter ‘m’ aan de klank van de ‘m’ te koppelen, maar als de ondertiteling te snel voor je gaat, kan je ook in aanmerking komen voor de diagnose. De heersende medische cultuur dwingt de diagnosestellers te zeggen: het is dyslexie. Daarom staat dyslexie ook in de DSM 5 [het handboek voor de classificatie van psychiatrische aandoeningen] terwijl het geen probleem is dat een psychiater op kan lossen.”
Maassen onderschrijft de woorden van zijn collega: “De 5 procent zwakste lezers noemen we dyslectisch, maar hoe zit het met de leerlingen die behoren bij de 10 tot 15 procent zwakkere lezers? Met die groep goed omgaan, is voor veel scholen een probleem.” Maassen is duidelijk: “Als scholen meer dan 5 procent dyslectische lezers hebben, is waarschijnlijk het onderwijs niet op orde.”
Strak regime
En de oplossing, volgens Bosman? Analyseer of de huidige leesmethoden voldoende herhaling, begeleiding en ondersteuning in de klas bieden. Veel methodes kennen alleen weet-, regel- en analogiewoorden, terwijl er veel meer spellingscategorieën zijn. Waarom hoor je een ‘j’ bij aaien, maar schrijf je een ‘i’? Waarom is ‘kapen’ met één ‘a’ in plaats van twee?
Ben Maassen: “In feite is er geen andere oplossing dan goed en gestructureerd oefenen. Dat gebeurt niet overal. Daarbij kan de school ervoor zorgen dat het aantal dyslectische kinderen daalt door vroeg te interveniëren op de zwakke lezers. De totale groep zwakke lezers heeft baat bij vroege onderkenning en interventie. Beschouw ze allemaal als zwakke lezers en stuur bij met extra oefening en ondersteuning bijvoorbeeld volgens het protocol op www.masterplandyslexie.nl. Blijft dan de achterstand in leesontwikkeling na een paar maanden bestaan, dan stuur je een leerling door. Het vraagt om een strak regime met drie signaleringsmomenten per jaar. Sommige kinderen zouden op een andere school met een goed protocol de dans zijn ontsprongen.”
Nuance
Zowel Maassen als Van der Leij noemen het computerondersteunde programma Bouw!, vanwege de mogelijkheden om te differentiëren en de directe feedback. “Als de feedback vijf minuten later komt, hecht het niet in het geheugen. Wat eenmaal fout is aangeleerd, is extra moeilijk weer uit het geheugen te poetsen”, zegt Van der Leij. En mocht de vroege interventie toch niet helpen, dan kun je criteria toepassen in bijvoorbeeld drie gradaties: ernstig, matig en mild. “Dan komt er een nuance die er nu niet is. De leerlingen die een milde of matige vorm hebben, moeten binnen het schoolverband worden begeleid.”
Van der Leij schat dat het aantal laaggeletterden en vermeende dyslectici met de juiste maatregelen fors kan worden gereduceerd. “Dan houd je precies die 3,5 à 4 procent over. Ook zij kunnen verbeteren door te oefenen, maar het zullen altijd trage lezers en spellers blijven.”