- blad nr 9
- 20-5-2017
- auteur A. Jonkman
- Column
Weldadigheid
Dit weekend logeerde ik in hoeve 202, tegenwoordig een B&B voor paard en mens, gastvrij uitgebaat door Jaap, een jongen nu een man met wie ik 43 jaar geleden in de klas heb gezeten. Hij is niets veranderd, zie ik. Wij zaten op de Nederlandse School in Jakarta en wij kregen dat jaar les van meester Rob Cools, in mijn herinnering een geweldige leraar. Toen hij mij in de klas kreeg, was ik behoorlijk losgeslagen. Twaalf jaar oud, in vijf landen gewoond en op vier scholen gezeten met uiteenlopende voertalen. Maar meester Cools kon goed met mijn grillen omgaan. Ik herinner mij, bijvoorbeeld, dat hij een doosje gummetjes op mijn tafel zette en zei: Gooi maar. Dan ging hij voorin de klas staan en mocht ik hem bekogelen. Voor mij werkte dat geweldig. De rebellie was op slag verdwenen. Ik heb onder zijn leiding in een paar maanden tijd zo veel geleerd, dat ik ondanks mijn uiterst grillig verlopen schoolcarrière een Cito-score haalde op vwo-niveau. Ik dweepte met die man en hij is nog steeds mijn Grote Voorbeeld.
Omdat een paard ook lichaamsbeweging nodig heeft, maken Jaap en ik een ritje met een koddig koetsje, dat door de Lipizzaner hengst Pluto wordt voortgetrokken door het prachtige Drentse en Friese land. Jaap heeft heel andere herinneringen aan dat jaar, zegt hij. Hij vond de didactiek van meester Cools veel te vrij en jolig. Nee, juf Leiwakabessi uit de vijfde was het helemaal. “Lekker streng”, zegt de paardenmenner uit het weldadig oord. Ik ben verbaasd. Maar, ongeveer de helft van de kolonisten kon indertijd niet tegen het strenge regiem dat hen door de Maatschappij werd opgelegd. Zij vluchtten naar een veel minder luxueus, maar wel naar eigen inzicht ingerichte, plaggenhut. Ieder zo zijn eigen weldadigheid.