• blad nr 22
  • 15-12-2001
  • auteur R. Voorwinden 
  • Redactioneel

 

Vergoeding voor ziektevervanging is ontoereikend

Scholen krijgen te weinig geld om hun zieke leraren te kunnen vervangen, vinden de AOb, de werkgeversorganisatie Vos/ABB en een groot deel van de Tweede Kamer. Er bestaat dan ook breed verzet tegen het voorstel van minister Hermans om de scholen voor voortgezet onderwijs uit het Vervangingsfonds te zetten. Megawerkgever OMO zegt het fonds echter liever nog vandaag dan morgen vaarwel.

U kunt zich niet voorstellen hoeveel papierwinkel wij telkens naar het Vervangingsfonds moeten sturen." OMO, het grootste schoolbestuur van Nederland, wil volgens beleidsmedewerker Hubert Corten al jarenlang graag uit het Vervangingsfonds stappen.
Die mogelijkheid - sterker nog: die plicht - ontstaat als de Tweede en Eerste Kamer akkoord gaan met een wetsvoorstel van minister Hermans dat de scholen voor voortgezet onderwijs uit het Vervangingsfonds zet. De scholen moeten dan zelf voor de eigen vervangingskosten opdraaien.
Het wetsvoorstel rond het Vervangingsfonds is voor het voortgezet onderwijs het sluitstuk van de decentralisatie. "Tot nu toe zijn wij wettelijk bij dat fonds aangesloten en dat heeft iets geks", zegt Corten van OMO. "Want wij hebben als schoolbestuur voor voorgezet onderwijs een lumpsum-bekostiging en zijn grotendeels zelf verantwoordelijk voor onze inkomsten en uitgaven. Zo'n verplichte deelname aan een landelijk fonds strookt niet met die autonomievergroting. Het is zeer bevoogdend."
Het - al dan niet bevoogdende - principe achter het Vervangingsfonds is simpel. Scholen krijgen van het ministerie geld voor ziektevervanging, dat zij vervolgens in het Vervangingsfonds storten. Instellingen die vervangers moeten aanstellen, kunnen de kosten daarvan vervolgens bij het fonds declareren. Om scholen te prikkelen de kosten van ziektevervanging in de hand te houden, kent het fonds een stelsel van premietreden, vergelijkbaar met dat van autoverzekeringen. Scholen die veel vervangers (lees: schade) declareren, moeten een hogere premie betalen dan scholen die weinig declareren. En zo beschikt het onderwijs over een op het oog fraaie algemene verzekering tegen de kosten van ziektevervanging.

Uit eigen zak
Het probleem is alleen dat het Vervangingsfonds al bij de oprichting, begin jaren negentig, een bezuinigingsopdracht van de toenmalige minister Ritzen meekreeg. "De financiën zijn volstrekt ontoereikend", zegt Philip Geelkerken, directeur van Vos/ABB en een van de bestuurders van het Vervangingsfonds. "Scholen krijgen maar een vergoeding voor twee tot drie procent vervanging, terwijl het ziekteverzuim zeven à acht procent bedraagt."
Het fonds heeft dan ook een rijke historie van financiële tekorten. In 1998 was er bijvoorbeeld slechts geld om voor zestig procent van de zieke medewerkers een vervanger aan te stellen. De rest moesten de scholen uit eigen zak betalen, waardoor in de praktijk van alledag een groot aantal zieke docenten, zeker de eerste maand van afwezigheid, niet vervangen werd.
Aan de financiële tekorten van het Vervangingsfonds is op dit moment echter een einde gekomen. Merkwaardig, omdat het ziekteverzuim in het onderwijs niet daalt. Het is vooral hoog op scholen in de grote steden, op openbare scholen en op scholen met veel achterstandsleerlingen, met veel ouder personeel en vrouwen. Maar waarom wordt er minder vervangen als het verzuim gelijk blijft?
Monica van der Hoff, adjunct-directeur van het Vervangingsfonds, heeft twee mogelijke verklaringen. "De scholen kunnen geen vervangers vinden òf ze schrikken van de malus die ze moeten betalen als ze veel declareren." Het resultaat is in beide gevallen hetzelfde: de leerlingen van de zieke docenten moeten naar huis worden gestuurd of verdeeld over de klassen van de achterblijvers.
Voor dit probleem biedt de nieuwe situatie, waarin scholen zelf voor de kosten van de eigen vervanging moeten opdraaien, geen oplossing. Volgens het wetsvoorstel van minister Hermans kunnen de scholen zich wel tegen de kosten van ziektevervanging verzekeren bij 'particuliere marktpartijen'. Maar dat is een schijnoplossing, vindt Geelkerken van VOS/ABB. "Scholen die weinig vervangen, zullen zich niet verzekeren, dus kloppen alleen de scholen die veel vervangen - de slechte risico's - bij de verzekeraars aan. En die verzekeraars zijn ook niet gek, dus worden de verzekeringspremies zo hoog dat scholen ze niet kunnen betalen of er niets mee opschieten."

Noodvoorziening
Sommige scholen voor voortgezet onderwijs zijn te klein om eventuele hoge kosten van vervanging zelf te kunnen dragen. Volgens het bureau PriceWaterhouseCoopers, dat onderzoek deed naar de voorgestelde wijziging van het Vervangingsfonds, geldt dat vooral voor scholen met minder dan 35 medewerkers. Voor die scholen zou een noodvoorziening in het leven moeten worden geroepen. Maar de minister wil daar niet al teveel geld in steken: die voorziening zal 'zo nodig deels' worden gefinancierd uit de middelen die op dit moment beschikbaar zijn voor de ziektevervanging.
Geelkerken verwacht weinig van een dergelijke noodvoorziening. "Stel dat die voorziening ingaat zodra je verzuim boven de tien procent stijgt. Dan heb je als school, voordat het verzuim boven die tien procent kwam, al enorm veel uit eigen middelen moeten financieren. Dat noem ik dan geen vangnet, maar gewoon een doekje voor het bloeden."
Als het voortgezet onderwijs uit het Vervangingsfonds vertrekt, doemt onmiddellijk de vraag op hoe het dan verder moet met het primair onderwijs. Want de basisscholen blijven alleen in het fonds achter. En dat kan gevaarlijk zijn, want tot voor kort bestond de gedachte dat het voortgezet onderwijs een deel van de vervanging van het primair onderwijs betaalde.
Volgens adjunct-directeur Van der Hoff van het Vervangingsfonds lijkt dat laatste mee te vallen. "Tot voor kort werden alle premies en uitgaven vanuit één pot geregeld. Maar inmiddels hebben we de zaken wat kunnen scheiden en het lijkt niet zo te zijn dat het voortgezet onderwijs betaalt voor de vervanging van het basisonderwijs. Maar we blijven natuurlijk wel een vereveningsfonds. Als het voortgezet onderwijs vertrekt, hebben we minder massa en kunnen we minder goed klappen opvangen."
De kwestie is nu of het, met alle onzekerheden en problemen, wel verstandig is om het voortgezet onderwijs uit het Vervangingsfonds te zetten. "Nee", vinden werkgeversvertegenwoordiger Geelkerken en Ton Rolvink, die namens de AOb bestuurslid is van het Vervangingsfonds. Want het einde van het liedje is volgens Rolvink eigenlijk hetzelfde als het begin: er is te weinig geld om de vervangers te betalen. En of de uitgaven nu via een fonds gespreid worden of niet, te weinig geld blijft te weinig geld.
Volgens de AOb zal de huidige vergoeding die de scholen krijgen voor ziektevervanging - en die ze nu dus nog naar het Vervangingsfonds doorsluizen - behoorlijk moeten stijgen. "Er moet tussen de honderdvijftig en tweehonderd miljoen gulden bij", vindt Rolvink. "Want anders kunnen de scholen nog steeds hun zieke medewerkers niet vervangen, en dat leidt tot grotere klassen of tot onbetaald invallen voor de zittende medewerkers. Uiteindelijk wordt dan de werkvloer met de problemen opgezadeld."

Speuren naar vervangers

"Wij hebben ons onderwijs onafhankelijk van vervangers gemaakt. Dat scheelt zoveel tijd. Vroeger zat ik al die lijsten langs te bellen en dan had je nog niemand." Henk Hylkema van basisschool Klavertje Vier in Houten lost het gebrek aan vervangers compleet anders op. Het zelf ontwikkelde schoolsysteem - het fase-onderwijs - gaat uit van een flinke dosis zelfwerkzaamheid van de leerlingen. Als er dan een dag geen leraar is om instructie te geven, wordt het toezicht op de groep anders opgelost. "We werken met lio's, met studenten, met klassenassistenten. Er zijn in en rond deze school genoeg mensen die hier een dag als invaller willen komen werken. Ook de directeur hoeft niet voor de klas of de leerlingbegeleider. Dat laatste moet je ook echt niet doen, want dan creëer je problemen bij het begeleiden van leerlingen die die hulp zo nodig hebben. We hebben nu ook een flinke groep ouders, die zo met een noodkofferproject een deel van de dag kunnen overnemen."
Nu er genoeg 'echte' banen te verdelen zijn, zijn er niet of nauwelijks pas afgestudeerden die komen invallen. Dat geldt zowel voor basis- als voortgezet onderwijs. Toch blijft die behoefte aan vervangers bestaan, zeker omdat basisscholen er niets voor voelen om de kinderen naar huis te sturen. Sinds enige tijd draait op een aantal scholen het project plusleraar. Scholen in een aantal gemeenten krijgen extra formatie om de opvang van ziekte in eigen huis te regelen. Het idee komt overwaaien uit België waar al twee jaar regionale vaste invalpools aan leraren een vaste baan bieden. Als plusleraar is invallen opeens van een rotbaan een serieuze functie geworden. Zeker op grote scholen is dat aantrekkelijk, omdat de plusleraar gewoon deel van het team uitmaakt. Het lijkt er op dat deze aanpak veelbelovend is om het doorsnee ziekteverzuim op te vangen, maar het systeem is natuurlijk niet opgewassen tegen een griepgolf waarbij de helft van het team thuisblijft.

Premie op naar huis sturen

De Tweede Kamer is erg kritisch over het wetsvoorstel van minister Hermans om de scholen voor voortgezet onderwijs uit het Vervangingsfonds te laten treden. Het voorstel wordt hoogstwaarschijnlijk pas volgend jaar behandeld in de Kamer, waardoor de geplande ingangsdatum van de maatregel, 1 januari 2002, zeker niet gehaald wordt.
"Ik heb hele grote zorgen of dit een verstandige stap is", zegt Marleen Barth van de PvdA. Want de scholen krijgen volgens haar te weinig geld om zieke medewerkers te kunnen vervangen. "De vervangers worden ook steeds ouder, dus duurder, en die stijgende kosten zijn nooit gecompenseerd. Daardoor zie je dat veel zieke leraren helemaal niet meer worden vervangen en dan moeten de leerlingen maar in de mediatheek gaan zitten of krijgen ze een tussenuur."
Verder vindt Barth dat de prikkel om het ziekteverzuim tegen te gaan op dit moment op de verkeerde plek ligt. "Je zou de malus niet moeten leggen op vervanging maar op het ziekteverzuim zelf. Want scholen die hun zieke medewerkers niet vervangen, hoeven nu geen hogere premies te betalen, terwijl scholen die hun zieke leraren wèl vervangen een boete krijgen. In feite leg je dus een premie op het naar huis sturen van leerlingen." Het uittreden van het voortgezet onderwijs uit het Vervangingsfonds maakt dat laatste probleem volgens Barth alleen maar groter. "De minister zal een heel goed verhaal moeten hebben om ons te overtuigen."

Gedwongen winkelnering
"Het budget voor het Vervangingsfonds moet omhoog, dat zegt de hele Kamer al jaren", verklaart Maria van der Hoeven, Kamerlid van het CDA. "Ik denk dat de financiële risico's voor de scholen die uit het fonds treden worden onderschat, net als de risico's voor het primair onderwijs, dat dan alleen in het fonds achterblijft." Daar zal de Kamer een forse discussie met de minister over voeren. "Maar dat redden we niet meer voor 1 januari. Want we hebben nog maar een paar vergaderweken. En daarna moet de wet ook nog door de Eerste Kamer."
"Het is een goed idee om scholen zelf verantwoordelijk te maken voor hun ziekteverzuim", vindt Ursie Lambrechts van D66. "Maar daar zijn wel twee voorwaarden aan verbonden. Zo moet de bijdrage die scholen krijgen toereikend zijn om de kosten van die vervanging te dekken. Dat is op dit moment niet het geval. Verder zou je moeten stimuleren dat scholen onderling, op regionaal niveau, afspraken gaan maken om vervangers uit te wisselen." Lambrechts vreest dat het uittreden van het voortgezet onderwijs tot gevolg zal hebben dat de scholen nog minder gaan vervangen, gewoon omdat ze te weinig geld hebben. "Dan zijn we echt verkeerd bezig." Verder is ze bang dat kleine scholen gedwongen worden om aansluiting te zoeken bij grote scholen om zo hun financiële basis te verbreden.
Wim Pastoors van de VVD is voorstander van een uittreding van het voortgezet onderwijs uit het Vervangingsfonds. Maar hij zou dat graag op vrijwillige basis laten gebeuren. "Op dit moment is er een systeem van gedwongen winkelnering. Mijn opvatting is dat het een keuzemogelijkheid zou moeten zijn." Maar dreigt het gevaar dan niet dat de scholen met laag verzuim weglopen, terwijl de scholen met hoog verzuim bij het fonds blijven? "De hoogte van het verzuim weet je niet op voorhand", aldus Pastoors. "Dat kan met één pennenstreek anders zijn: een paar langdurig zieken en je gaat van een laag verzuim naar een hoog verzuim."

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.