• blad nr 22
  • 15-12-2001
  • auteur . Overige 
  • Column

 

Cornielje

In mijn vorige column ben ik ingegaan op een uitspraak van een kandidaat-Kamerlid die van mening is dat de politiek zich niet meer met het onderwijs moet bemoeien. Sindsdien heeft een aantal prominente politici zich op vergelijkbare denigrerende wijze over de Tweede Kamer uitgelaten.
Rick van der Ploeg vindt dat het parlementaire werk hem te weinig intellectueel uitdaagt. Dit soort platvloerse opmerkingen doet het altijd goed bij mensen die vinden dat politici niet weten waarover ze spreken.
Roel in 't Veld bespeelt hetzelfde sentiment met zijn opmerking dat de Tweede Kamer de minister niet voor de voeten moet lopen. Hoewel er altijd wel Kamerleden zullen zijn, die vandaag dit en morgen dat beweren, iets waarmee geen enkele bewindspersoon uit de voeten kan, is de generalisatie onterecht en wetenschappelijk niet gefundeerd.
In het tv-programma Buitenhof beschouwt Rob Oudkerk, lijsttrekker in Amsterdam en wethouderskandidaat, zijn acht jaren in het parlement als stageperiode voor een mooie functie in het lokaal bestuur. Hij bevestigt daarmee het beeld dat politici baantjesjagers zouden zijn.
Ik beschouw het na 7,5 jaar nog steeds als een grote eer om namens de VVD veel mensen te vertegenwoordigen in ons parlement. Om me namens heel veel mensen te bemoeien met onder meer het onderwijsbeleid. En gelukkig weet ik dat ik namens veel collega's spreek.
Het Kamerwerk is ambachtelijk werk. Je moet goed luisteren naar de praktijk, signalen oppakken en vertalen in wet- en regelgeving of juist het terugbrengen van het aantal regels. Hierbij voortdurend het algemeen belang dienend. Dit belang is geen optelsom van deelbelangen. Het algemeen belang wordt bepaald door deelbelangen zorgvuldig tegen elkaar af te wegen.
In ons duale bestel hebben regering en parlement ieder een eigen functie. Als controleur van de regering en medewetgever komt het soms tot confrontaties. Ik troost mij met de gedachte dat een stevig debat alle argumenten pro en contra naar boven brengt en aldus de kwaliteit van de besluitvorming dient. Ministers en Kamerleden opereren vanuit hun eigen rol en hebben een eigen verantwoordelijkheid.
En toch 'dient ieder lid van de Tweede Kamer de principiële bereidheid en de politieke moed te hebben om regeringsverantwoordelijkheid te dragen', zo betoogde Haya van Someren-Downer. Niet, omdat het Kamerlidmaatschap een vooropleiding is voor een functie in het landelijk bestuur, maar omdat beide publieke functies twee loten aan dezelfde stam vormen. Voor beide functies moet je betrokken zijn bij maatschappelijke vraagstukken en moet je je in willen zetten om deze vraagstukken op te lossen. Dat vraagt om mensen met een politieke visie en politieke vaardigheden. Dat vraagt vooral om politieke moed.
Ik heb er alle vertrouwen in dat u bij de verkiezingen van 15 mei 2002 het onderscheid weet te maken tussen een Rick, Roel of Rob en hardwerkende volksvertegenwoordigers die hun werk als Tweede-Kamerlid wel serieus nemen. Ik blijf geloven in democratie

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.