- blad nr 19
- 28-11-2015
- auteur . Overige
- Opinie
Eigenbelang doet verheffingsideaal de das om
In de onderwijspolitiek kan het raar lopen. Het ene moment rust een taboe op het praten, zelfs nadenken, over wijzigingen in het onderwijsstelsel. En nog geen minuut later barst het van de toekomstvisies en ideeën over een andere inrichting van het onderwijs. Opvallend is dat vooral de belangenverenigingen van de verschillende onderwijssectoren zich in dat debat roeren. De landelijke politiek is sinds de commissie-Dijsselbloem nog wat aarzelend. In die afwachtende houding schuilt een gevaar. Want wanneer men de discussie aan de sectororganisaties overlaat, is de kans groot dat de kwaliteit van onderwijs en besturing niet of nauwelijks aan de orde komt.
Wat opvalt bij de voorstellen is dat de slinger vaak opnieuw doorslaat naar wijzigingsvoorstellen, zonder een goed gefundeerde probleemanalyse. Sectororganisaties en de daarbij aangesloten besturen zijn vooral geneigd om zich te profileren naar de instroom van leerlingen. Dat wil zeggen dat zij het liefst de beste leerlingen willen binnenhalen en de verantwoordelijkheid voor de zwakke leerlingen wegschuiven. Klantenwerving en het pleasen van vooral mondige ouders en excellente leerlingen zijn steeds belangrijker. De Vereniging Hogescholen schurkt bijvoorbeeld tegen de universiteiten aan en probeert vwo’ers te verlokken om ‘professional masters’ te volgen. De Mbo-raad richt zich met zijn plannen tot stelselwijziging op de havo en hoopt zich door clustering met het vmbo-t van een stevige instroom te verzekeren. De verwachtingen over het spotten van talenten en het ‘juist’ plaatsen van leerlingen of studenten zijn overdreven, terwijl het wantrouwen jegens het toeleverende onderwijs uit andere sectoren groot is. Zo probeert men met matching en bindende studieadviezen de traditionele instroom nog eens door een selectiemolen te halen.
Het sectoraal denken leidt ook tot het schuiven van verantwoordelijkheden. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het idee van een maatwerkdiploma van de VO-raad. De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van de onderwijsbegroting onlangs een motie aangenomen om zo’n diploma wettelijk mogelijk te maken.
Het vervolgonderwijs moet verder maar uitzoeken hoe het zit met de waarde van al die verschillende diploma’s. Dat heeft als gevolg dat de aankomende studenten na de afsluiting van hun middelbare school niet zeker weten waar zij aan toe zijn en waarschijnlijk met selectie aan de poort worden geconfronteerd. Dat werkt in het nadeel van groepen die traditioneel niet goed thuis zijn in het kiezen en plannen van de vele leerwegen in ons onderwijsstelsel. Ervaring met een dergelijk systeem in de Verenigde Staten leert dat leerlingen zich op de middelbare school vooral druk maken over die toelatingstoetsen of -eisen en minder gemotiveerd zijn voor de eigen schoolvakken. Het resultaat is dat vooral jongeren uit kansrijke milieus profiteren van meer individuele keuzeruimte.
Bijspijkeren
Natuurlijk is geen enkel schoolbestuur blij met een zwakke school in zijn midden, toch zijn er nu onvoldoende stimulansen om dat te verbeteren. Het gaat daarbij niet alleen over scholen die door de Onderwijsinspectie als ‘zwak’ zijn beoordeeld, maar ook om scholen die veel beter zouden kunnen. Er is buiten de inspectie geen prikkel voor schoolbesturen om meer te investeren in zwakke scholen of onderdelen. Daarvan zijn vooral scholen, leerwegen en niveaus de dupe waar leerlingen uit de lagere sociale milieus op zitten. Wie bekommert zich om hen? Geen enkele sectororganisatie
neemt het voortouw waar het onderwijskundig voor hen mis dreigt te gaan. Dat laat men liever over aan de afzonderlijke besturen.
Sectororganisaties zijn ook opvallend stil waar het de kwaliteit en werkomstandigheden van leraren betreft. Waarom wordt het vraagstuk van de kwaliteitscontrole in de eigen kring, zeker voor de zwakke leerlingen die meer steun behoeven, niet steviger opgepakt? Wat bevoorrechte ouders vaak weten te bevechten voor hun kinderen
Het is de hoogste tijd om een discussie te voeren over de besturing van het onderwijs. De dragers van de huidige bestuurlijke verhoudingen (schoolbesturen en sectororganisaties) zullen er niet voor voelen om hun macht
ter discussie te stellen. Daarom is het aan de centrale overheid de besturing van het onderwijs ter discussie te stellen. En aandacht te besteden aan een goede borging van de publieke belangen.
Sjoerd Karsten is emeritus hoogleraar onderwijsbeleid aan de Universiteit van Amsterdam