• blad nr 18
  • 14-11-2015
  • auteur R. Sikkes 
  • Redactioneel

De status van het leraarsberoep kan omhoog 

Meer masters? Meer betalen!

Het aanzien van de leraar moet omhoog. Daar zijn politici en publiek het over eens. Maar hoe krikken we de status op? Eigenlijk zijn er maar twee knoppen om aan te draaien: het opleidingsniveau en het salaris. Meer masters in het onderwijs is daarom een mooie ambitie, maar lukt alleen wanneer het salaris flink stijgt.

Prinsessen, politici en publiek, allemaal maken zij zich druk over de status van het leraarsberoep. Neem prinses Laurentien, in 2007 zei zij in de Volkskrant: ‘Onderwijs is de zuurstof van onze toekomst. Leraren bekleden een sleutelpositie. Dat beroep moet weer status krijgen.’
Minister Jet Bussemaker mengde zich in 2013 ook in het statusdebat in diezelfde krant. ‘In Finland heeft de onderwijzer een hoge status, maar het salaris is daarvoor niet bepalend. We moeten ervoor zorgen dat, net als daar, iedereen hier met een leraar of lerares wil trouwen. De waardering voor leraren moet omhoog.’
De hoogleraar Frederik van Heek bracht in 1958 in Sociale stijging en daling in Nederland de statusladder in kaart. Zijn onderzoek werd aangepast en herhaald. Wout Ultee en Herman Sixma kwamen in 1983 met een beroepsprestigeschaal. En Sixma vergeleek samen met andere wetenschappers in 2007 de beroepsprestiges uit 2006 met die in 1982. Met de statusdaling is het minder erg gesteld dan wordt aangenomen. De status van de leraar basisonderwijs is namelijk nooit heel erg hoog geweest. Het is een romantisch idee, dat de dorpsonderwijzer ooit op gelijke voet stond met de notaris en de burgermeester. Onderwijzers behoorden natuurlijk wel tot de weinigen die hoog geschoold waren, maar werden toen buitensporig slecht betaald. Arme intellectuelen, zou je kunnen zeggen en dat vertaalt zich in een vaste plek in de middenmoot bij de drie verschillende statusladders die tussen 1958 en 2007 zijn verschenen.
De chirurg en de rechter staan de laatste decennia stevig bovenaan. De status van beroepen is behoorlijk stabiel en daarom vallen de stijgers en dalers op. De vuilnisman is bijvoorbeeld in 2007 niet langer het laagst gewaardeerde beroep, maar schiet omhoog, net als de beroepsvoetballer. De geluidstechnicus daalde tussen 1982 en 2007 met vijftien plaatsen en ook journalisten duikelen naar beneden.
Juist vanwege die vaste plek die beroepen op de statusladders innemen, valt de langzame daling van de leraar op hbs en gymnasium op. Zeker tussen 1982 en 2007 verliest de leraar met een opleiding voor het middelbaar onderwijs of een academische titel punten en plaatsen. Is daar een verklaring voor?
Om te beginnen behoorden leraren basis- en voortgezet onderwijs lange tijd tot de kleine elite van hoger opgeleiden, zoals kweekschool en universiteit. In de jaren vijftig van de vorige eeuw bestond misschien wel de helft van alle hoger opgeleiden uit leraren. In 2010 bestond nog maar 9 procent van alle hoger opgeleiden uit leraren basis- en voortgezet onderwijs. De kennisvoorsprong die leraren lange tijd hadden, neemt af.

Onhaalbaar
Op dat punt valt nog winst te boeken. Veel landen stellen minimaal een masteropleiding verplicht om leraar te kunnen worden. Iets dat langzaamaan ook in Nederland de trend wordt. De Onderwijsraad was daar in 2013 vrij stellig over in het rapport Kiezen voor kwalitatief sterke leraren: ‘Maak van masterdiploma de standaard.’ Dat helpt niet alleen om de status op te krikken, maar zorgt tegelijkertijd voor beter onderwijs.
Het rapport Leerkracht van de commissie-Rinnooy Kan stelde om dezelfde reden al eerder voor om te betalen naar diploma, ongeacht de plek in het onderwijs. De juf die een master haalde schoof automatisch door naar de hoogste salarisschaal. ‘De voorgestelde maatregelen zullen op middellange termijn leiden tot een generieke verhoging van het opleidingsniveau van onderwijsgevenden (…) Nieuwe en zittende docenten worden uitgedaagd om te investeren in hun opleiding om op die manier door te kunnen stromen naar hogere beloningsschalen in hun onderwijssector’, zo schreef de commissie in 2007.
Het voorstel haalde niet de eindstreep en werd vervangen door de functiemix. Wel wordt er sindsdien flink geïnvesteerd in het lokken van meer masters naar het onderwijs. Zo startte in 2008 de eerste academische pabo, inmiddels zijn het er vijftien. Met de Lerarenbeurs halen duizenden docenten hun mastertitel. In bestuursakkoorden met basis- en voortgezet onderwijs spreekt staatssecretaris Sander Dekker streefcijfers af. In 2020 moet een derde van alle leraren basisonderwijs een master hebben, in het voortgezet onderwijs de helft.
Een prachtige ambitie, maar onhaalbaar als het salaris niet meebeweegt. Ook de Onderwijsraad koppelt aan de masterambitie een hoger salaris. Leraren zelf geven in evaluaties van de Lerarenbeurs aan dat ze niet eens beginnen aan een masterstudie of stoppen met de opleiding, omdat het geen interessantere functie of hoger salaris oplevert. De Onderwijsraad was daar in 2013 heel stellig over: ‘Beperkte loopbaanmogelijkheden (uitdaging, beloning) zijn nu een rem om voor het onderwijs te kiezen.’

Nullijn
Misschien is de beloning ook een verklaring voor de lichte statusdaling van de leraar havo/vwo/gymnasium. Hij is niet alleen minder exclusief qua opleidingsniveau, ook het maximaal haalbare salaris is in de crisis van de jaren tachtig flink afgetopt. Premier Dries van Agt zei in 1980: ‘Grosso modo is de inkomenspositie van onderwijsgevenden in Nederland lang niet kwaad. Misschien is dit wel een understatement, zeker wanneer men die vergelijkt met die van collegae in vergelijkbare landen.’
Van links tot rechts vond men dat de eerstegraads leraar met een academische opleiding te veel verdiende. Tel daarbij op dat er een stevige economische crisis woedde, dan liggen de bezuinigingen voor de hand: de onderwijssalarissen aanpakken. De hele Tweede Kamer ging akkoord met verschillende salariskortingen.
Iets dat zich 25 jaar later weer herhaalt, als alle leraren jarenlang door wisselende coalities op de nullijn worden gezet en gehouden. In de afgelopen 25 jaar heeft de overheid bij iedere crisis weer gekeken naar de lerarensalarissen. Het gevolg is duidelijk: het carrièreperspectief van leraren blijft achter bij een modaal salaris. Kreeg een academisch opgeleide leraar in de jaren tachtig op zijn maximum nog tweeënhalf maal modaal, nu is dat iets minder dan twee maal modaal.
De Oeso, een organisatie die de ontwikkeling van rijke landen onderzoekt, vindt de lerarensalarissen een belangrijk onderwerp voor het onderwijsbeleid, en schrijft in Education at a glance 2014 over salarisniveaus: ‘Deze hebben een grote impact op de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep. Het heeft invloed op de beslissing om leraar te worden, na een onderbreking terug te komen als leraar, of leraar te blijven.’
Interessant is daarom de vergelijking met andere landen die de Oeso maakt, het laat de salarisverschillen en indirect het statusverschil zien van de leraar in verschillende landen. Dat is zeer laag in de Verenigde Staten, waar de uitstroom uit het beroep groot is. In het verleden is het Amerikaans onderwijs daarom wel eens vergeleken met een lekkend zwembad: van bovenaf worden er ieder jaar weer veel nieuwe leraren ingepompt, maar aan de onderkant stromen ze er weer net zo hard uit.
Nederland bungelt ook onderaan de lijst, maar Vlaanderen en Duitsland betalen beter. Korea spant de kroon: daar worden op alle onderwijsniveaus leraren beter betaald dan de gemiddelde hoger opgeleide.
Kijken we naar Finland, dan zien we daar een gemengd beeld, schommelend rond het gemiddelde dat hoger opgeleiden krijgen. Leraren in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs hebben een iets beter salaris, leraren in de onderbouw en basisonderwijs ietsje slechter. Allemaal zijn ze universitair opgeleid. Status en salaris zijn hoog.
Het is de combinatie die misschien wel maakt dat veel Finnen met een leraar willen trouwen. De internationale vergelijking laat tegelijkertijd zien dat de Nederlandse masterambities nu onhaalbaar zijn. Ja, de status van leraren basisonderwijs kan omhoog. Ja, herstel van de status van de leraar voortgezet onderwijs is mogelijk. Maar alleen als er een salaris wordt betaald dat concurreert op de markt van hoger opgeleiden.

Dit artikel is een beknopte samenvatting van de paper Aanzien en aantrekkelijkheid van het leraarsberoep, Status en salaris die is besproken op het AOb-congres van 13 november 2015. De volledige versie staat op www.aob.nl

{grafic 1, aan het einde van artikel}


Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.