- blad nr 10
- 20-5-2000
- auteur . Overige
- Redactioneel
Wiskunde is leuk en het Indonesisch is er heel geschikt voor
Indekos
Tegen de avond komen we aan op Pesantren Annajah, een mosliminternaat ongeveer tachtig kilometer ten oosten van Jakarta. Op een terrein van acht hectare temidden van uitgestrekte sawa¹s zijn hier zo¹n 350 jongelui gehuisvest, in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar. Annajah is een proefschool voor Œtechniek¹, een nieuw vak voor de SLTP (onderbouw voortgezet onderwijs). Hier zullen we een paar dagen logeren. Indekos, zoals dat in goed Indonesisch heet (in de kost). We worden welkom geheten door de Kyai en zijn vrouw. Met een lichte buiging raken ze onze vingertoppen even aan. Nieuwsgierig kijken hun kinderen toe, stralende, donkere ogen van onder een smetteloos witte sluier. Even later huppelen ze vrolijk met ons mee, blijkbaar hebben ze geen last van de lange rokken. Een voor een verschijnen ook de leraren, met glunderende gezichten, in een zelfontworpen poloshirt, met als opschrift: PTD, Pendidikan Teknologi Dasar (Basic Technology Education). De komende dagen moeten de lokalen ingericht worden. Ze hebben er duidelijk zin in.
In de ontvangsthal staat het eten klaar, even later zit ik in kleermakerszit tussen de mannen op het rode tapijt, het bord op de knieën. Erg comfortabel is het niet, maar het lukt. Broodmagere katten met een kort knikstaartje lopen ongestoord rond, hartverscheurend miauwend proberen ze hier en daar wat te snaaien. Niemand haalt het in zijn hoofd om ze weg te jagen: ooit was de kat het lievelingsdier van de profeet Mohammed.
s Avonds op de veranda voor het huis, tussen de orchideeën, genieten we van de stilte. Santai (relaxed). Af en toe het keffende geluid van de cicaks die roerloos onder het dak van de veranda zitten, wachtend op een prooi. Een verademing na de stank en herrie van Jakarta. Ik verheug me dan ook op een dagje zorgeloos rondzwerven over het terrein, de sawa¹s en in de achtergelegen kampong.
De zon gaat onder en kleurt de lucht tussen de palmbomen rood, blauw, paars. Vleermuizen schieten rond. Het gesjirp van krekels begint en uit de moskee aan de overkant roept een heldere jongensstem de bewoners op tot gebed. Allah, Maha Agung (God is groot).
Overal vandaan komen de santri (studenten). De meisjes zwaar gesluierd, in wijde, lange rokken en hooggesloten blouses met lange mouwen. De jongens met een kopiah (zwart petje), in overhemd met daaronder een kain (doek), een gebedskleed achteloos over hun schouder. Wat schichtig kijken ze naar ons: orang asing (buitenlanders), in T-shirt, rokje, korte broek.
De volgende ochtend worden we gewekt door de moskee en even later klinkt het sloffende geluid van tientallen slippers. Het is vier uur en zoals gewoonlijk begint de dag met het ochtendgebed en het lezen van de koran. De zon komt op, de hanen beginnen te kraaien. Het ontbijt staat klaar: een bord nasi goreng en vier gekookte eitjes.
Vanuit de ontvangsthal klinkt een vrolijk geroezemoes. Nieuwsgierig kijk ik om het hoekje: op het rode tapijt zitten tientallen jongelui. Links de jongens, rechts de meisjes, allemaal in het wit, gewapend met pen en papier. Waar zouden ze op wachten?
Dat wordt duidelijk als ik een brief onder mijn neus geduwd krijg: een verzoek aan Ibu Ani om uit te leggen hoe het leerproces bij de exacte vakken moet verlopen. Compleet met lesrooster. Heb ik me weer eens in de nesten gewerkt?
Moedig stap ik over de drempel, meteen gaat er een luid gejuich op, tientallen donkere hoofden kijken me vol verwachting aan. Zo¹n enthousiaste klas heb ik nog nooit gezien. Wat nu? ŒWees persoonlijk¹, zei iemand eens tegen me. En ik begin te vertellen, over mezelf, mijn werk, mijn band met Indonesië. Het lukt: ze hangen aan mijn lippen.
Zodra het woord Matematika valt, gaat er een golf van afgrijzen rond. ²Matematian!², wordt er geroepen (mati = dood). Dat kan ik niet over mijn kant laten gaan: ³Wiskunde is leuk en de Indonesische taal is paling cocok voor wiskunde (het meest geschikt).² Ongelovig kijken ze me aan, maar als ik laat zien en horen hoe in het Indonesisch het tiental wordt verdeeld, zakken hun monden open van verbazing. Er zit systeem in, want steeds zijn de beginklanken gelijk.
9+1 Sembilan - Satu
8+2 Delapan - Dua
7+3 Tujuh - Tiga
6+4 Enam - Empat
5+5 Lima - Lima
Masa! (Hoe is het mogelijk!) Je hoeft nauwelijks na te denken, je luistert gewoon naar de beginklank en dan weet je vanzelf welk getal erbij moet. Vertel dat maar aan je kleine broertjes en zusjes.
Zelf heb ik dit jaren geleden eens van een oude Chinees gehoord, volgens mij was hij de enige die dat wist. Toen ik het onlangs vertelde aan het hoofd van de afdeling Matematika van het ITB (Institut Teknologi Bandung), was hij aangenaam verrast.
Wat heb je aan wiskunde?¹ Een goede vraag. Het gaat niet zozeer om het juiste antwoord, als wel om het op gang brengen van de onderliggende denkprocessen. Mede dankzij de opdrachten die Jan de Lange van het Freudenthal-instituut tijdens een seminar in Bandung gaf, kan ik daar wel iets over vertellen. Als ik op het bord een tekening maak van het voor- en zijaanzicht van een gebouw en vraag: ³Met hoeveel blokken kun je dit bouwen?², kijken de meesten me wazig aan. Dit is nieuw, hier hebben ze niet direct een antwoord op. Eerst moet er diep nagedacht worden. Dat kan, ik heb geen haast.
Wat nu? Voorlopig ben ik even uitgepraat. ³Een lied!², wordt er geroepen, en dan sta ik met de mond vol tanden. Wat aarzelend zet ik in: Three blind mice. Het is een succes, al gauw zingt iedereen luidkeels mee. Op mijn vraag wie een Indonesisch liedje wil zingen antwoorden ze in koor: ²Sep! Jusep!² Na enig aandringen stapt een jongen naar voren, zijn donkere ogen kijken me vol verwachting aan. De groep joelt uitgelaten, maar zodra Jusep begint te zingen, wordt het doodstil. Heupwiegend staat hij daar en zingt met zachte stem, over de rijstvelden, de rivier en de liefde. Een swingende melodie, Soendanees met Arabische invloeden: Dangdut.
De moskee roept, er moet weer gebeden worden. In het voorbijgaan schieten een paar jongens me aan: ³Dat gebouw? Zijn er meer oplossingen mogelijk?² Ja, het wordt wel wat. Jusep staat nog voor het bord en neemt de tekst van Three blind mice over. Vragend kijkt hij me aan: ²Besok lagi?² (Morgen weer?) Wat mij betreft wel.
Indehoy
De volgende ochtend worden we gewekt door de moskee en even later klinkt het vertrouwde geluid van tientallen sloffende slippers. Vijf keer per dag wordt er gebeden: voor zonsopgang, als de zon op het hoogst is, in de namiddag, bij zonsondergang, en Œs avonds. Met al die lichaamsbeweging is het eigenlijk wel een sportief geloof.
Ibu Ema, onze gastvrouw, is al in de keuken bezig. Ze ziet er jong uit, zo zonder sluier. Tweeëndertig jaar, het kon mijn dochter zijn. Vier kinderen heeft ze en de vijfde is op komst. ³Hoeveel kinderen wil je?², vraag ik. Berustend haalt ze haar schouders op: ³Deze laatste was niet gepland, ik gebruik een spiraaltje, maar ben toch zwanger geraakt.² Dan lacht ze weer: ³Diterima dengan penuh kasih² (Het wordt met alle liefde ontvangen).
En hoe gaat dat in Nederland? Heeft Ibu al kleinkinderen? Nee? Wel kinderen? Nog niet getrouwd? Wel een relatie? Ze lacht: ³Masih indehoy² (nog in het hooi, dat wil zeggen niet officieel). Als ik vertel dat ze wel samenwonen, knikt ze begrijpend: ³Oh, samenleven.² Eigenlijk hoort dat niet, maar och, weer haalt ze haar schouders op, ³asal saling cinta² (als ze maar van elkaar houden). Zo¹n ruime blik, daar kijk ik wel van op. En het doet me plezier dat de Nederlanders hier niet alleen brave woorden als persis, telat, kalem, necis en kapstok, asbak, wastafel, handuk hebben achtergelaten, maar ook wat wuftere uitdrukkingen als indehoy.
Uit de ontvangsthal klinkt gegons van stemmen. Met spanning wordt op mij gewacht. De wiskundeopdracht van de vorige dag heeft de gemoederen blijkbaar danig beziggehouden, een paar meisjes beweren zelfs dat ze er niet van geslapen hebben: ³Alsof er een mug om ons hoofd zoemde.²
Over het aantal blokken voor het bouwwerk zijn de meningen verdeeld. Een van de jongens tekent een bovenaanzicht op het bord en dat is een flinke stap in de goede richting.
Lesgeven is leuk, maar het moet niet te lang duren, buiten valt er ook het een en ander te ontdekken. Als ik voorstel om wat rond te kijken op het terrein komen de jongens meteen in actie. De meisjes blijven wat verlegen in de achterhoede. ³Gaan jullie niet mee?² ²Kurang sopan², luidt het antwoord (Dat hoort niet). ³Hoezo? Moet ik dan in mijn eentje met de jongens rondlopen? Is dat sopan?² Na enige aarzeling gaan ze schoorvoetend mee, maar die verlegenheid is al gauw over. Er worden grappen gemaakt, de bekende pesterijtjes over en weer. Het valt me op hoe levenslustig die meisjes van onder hun hoofddoek de wereld inkijken.
De gebouwen zien er verwaarloosd uit, alsof ze er al tientallen jaren staan. Overal scharrelen eenden, kippen met kuikens en hier en daar een driftig pikkende haan. Ze zijn van de studenten, vol trots wijst ieder zijn eigen pluimvee aan. In het half afgebouwde naailokaal zijn de schapen en geiten van de docenten gehuisvest. De mangobomen op het terrein beginnen al vrucht te dragen. Bij de asrama (slaapzalen) hangen de wasjes buiten. Als ik vraag: ³Is er ook een MCK?², wordt er wat verlegen gegiecheld. MCK staat voor Mandi-Cuci-Kakus, wat betekent baden, wassen en Œkakhuis¹. Het toiletgebouw dus. Vaak is het niet meer dan een hok met een waterslang en een gat in de grond. Geen wonder dat ze daar wat geheimzinnig over doen. Toch zien de jongelui er uit om door een ringetje te halen.
In het technieklokaal heerst een en al bedrijvigheid. De leraren richten zelf de lokalen in. Bankschroeven en een boormachine worden gemonteerd op de plaatselijk gemaakte werktafels. Montageborden worden voorzien van diverse soorten waterpompen, kranen en elektrische schakelingen.
De jongelui drukken hun neus plat tegen het raam. Het moet ook wel een bijzondere ervaring zijn om te zien hoe leraren zich voor jou uitsloven om het onderwijs te verbeteren. Op het dak staan een paar windmolentjes. Een aantal is al verdwenen, want ook de kampongjeugd is geïnteresseerd in techniek. Zo worden ideeën verspreid.
Voor de centrale keuken ligt een bergje gedroogde vis, binnen zijn een paar vrouwen bezig met de voorbereidingen voor het middagmaal. Er moet voor 350 jongelui gekookt worden. De kacang panjang (kousenband) wordt gesneden, de kruiden worden gestampt en op een paar houtvuurtjes staan enorme pannen met rijst te stomen. Onwillekeurig denk ik aan de luxe Nederlandse keukens, waar koken vaak niet meer is dan Œeven een diepvriesmaaltijd in de magnetron¹.
Hebben ze in Nederland ook een pesantren?², vraagt een meisje. Belum² (Nog niet), zeg ik diplomatiek. ³Nee? Kunnen we daar dan geen filiaal openen.² Het lijkt me een goed idee, al ben ik bang dat 175.000 roepia (Ÿ45,-) per maand, voor kost, inwoning en lessen, daar niet voldoende zal zijn.
s Middags loop ik alleen over de sawa¹s en door de achtergelegen kampong. Er wordt geoogst, overal zijn mensen aan het werk. Een vrouw met een bos rijststro op haar rug en een aniani (rijstmesje) in de hand loopt een eindje met me mee. Als dagloner verdient ze 3000 roepia (75 cent) per dag en een liter rijst. ³Wij zijn arm.² We komen langs een klein kerkhof met Chinese graven. Ze vertelt dat voor de oorlog alle sawa¹s van een Chinese familie waren. Na de oorlog zijn ze verjaagd, naar de stad. Een kleine etnische zuivering. Haar man is aangesteld om het kerkhof te onderhouden. De ubi (zoete aardappelen) die tussen de graven is geplant, staat er goed bij. Vruchtbare grond. ³En zijn de sawa¹s nu van de mensen die er werken?² Ibu schudt haar hoofd. ³Nu is alles van Pak Yasin. Hij is rijk. Hij heeft veel land, veel huizen en veel vrouwen.²
Later hoor ik dat Pak Yasin een deel van de grond heeft afgestaan voor de pesantren. Waar vroeger de Chinese pasar was, staan nu de schoolgebouwen. Het blijkt vaker voor te komen dat er op een dergelijke plaats een moskee wordt gebouwd. Zo wordt het gewijde grond.
Even later zitten we samen onder het afdak voor haar huisje. Een jong stel wast de baby onder de waterpomp, alledrie schateren ze van de lach. Trots vertelt Ibu dat ze tien kinderen heeft, dertien kleinkinderen en nog een stuk of wat achterkleinkinderen. Daar kan ik niet tegenop.
s Avonds zit ik op het terras omringd door jongelui. Een aantal met een schrift onder hun arm, ze zijn nog steeds met het bouwwerk bezig en bestoken me met vragen: ³Is tien het minimumaantal? Of nog minder? En wat is het maximum?² Ik haal mijn schouders op en houd het antwoord voor me.
We praten wat over hun plannen en idealen. Architect, leider van het volk, wiskundeleraar, dokter, dat willen ze worden. En dan zorgen voor een goede regering: deskundig en rechtvaardig.
Jusep zit aan mijn voeten en zingt:
Kicirkicir, ini lagunya
Lagu lama, ya nyonya dari Jakarta
Saya bernyanyi ya nyonya, memang sengaja
Untuk menghibur, ya nyonnya,
hati yang luka.
(Kicir kicir, zo heet mijn lied. Een oud lied, mevrouw, uit Jakarta. Ik zing mevrouw, met de bedoeling om troost te bieden, mevrouw, aan een hart dat gewond is.)
Om tien uur wordt er op de gong geslagen. Bedtijd. Wat weemoedig blijf ik nog even in het donker zitten. Vanuit de verte klinkt een heldere stem: ³I will miss you.² Ik herken de stem van Jusep. Morgen zullen we vertrekken, maar ik kom terug. Ik kom zeker terug.