• blad nr 10
  • 20-5-2000
  • auteur R. Sikkes 
  • Redactioneel

Wat leraren vinden is ouderwetse flauwekul  

De leerling telt, leerstof komt op de tweede plaats

Wat is het belangrijkst in het onderwijs: de leerstof of de leerling? Over die vraag verschenen de afgelopen maanden drie studies. Voor leraren staan volgens het ene onderzoek in elk geval de kinderen centraal, terwijl pedagogen uit Utrecht de trend van adaptief onderwijs hekelen. Een bericht van het ideologische slagveld.

Ik vind het belangrijkste gewoon dat kinderen leren dat zeŠ ja, hoe je met elkaar moet omgaanŠ Natuurlijk moet je ook iets overbrengen. Als de minister dat hoortŠ¹ Zo beschrijft een leraar basisonderwijs in het promotieonderzoek Het kunnen allemaal je eigen kinderen zijn van Karin Hoogeveen een van zijn belangrijkste taken. Een goede, prettige leeromgeving. Zorg voor kinderen is basisvoorwaarde nummer één. Leerkrachten vinden dat onderwijsgevenden over een grenzeloze inzet voor de leerlingen behoren te beschikken, constateert Hoogeveen op basis van talloze interviews en een uitvoerige enquête. Het allerbelangrijkste in het beroep, zo vinden leraren zelf, is het centraal stellen van de leerlingen. Niet de lesstof of de onderwijsmethoden.
Reden voor haar onderzoek was Œhet gebrek aan aandacht voor de mens achter de leerkracht¹, omdat dit als een permanente stoorzender werkt tussen beleid en veld. Het onderzoek werd grotendeels gefinancierd door het ministerie van Onderwijs, maar juist dat ministerie krijgt er van langs. Want het treurige is volgens haar dat het beleid nauwelijks inspeelt op wat leraren zelf belangrijk vinden. Sinds de commissie Evaluatie basisonderwijs deze onderwijssector doorlichtte, is het volgens ŒZoetermeer¹ nodig om over te stappen van een Œpersoonsgerichte cultuur¹ naar een Œopbrengstgerichte cultuur¹. Leraren werden in de evaluatie en de daaropvolgende nota¹s afgeschilderd als types die in de jaren zestig zijn blijven hangen en hoognodig hun vak op peil moeten brengen.
Het item Œeen zo hoog mogelijk leerresultaat bereiken¹ scoort in Hoogeveens enquête heel erg laag op het prioriteitenlijstje van de leraren. Maar omdat het ministerie er zo verschrikkelijk op hamert, voelen leraren basisonderwijs zich terecht ondergewaardeerd, stelt Hoogeveen. Wat zij belangrijk vinden wordt als ouderwetse flauwekul weggezet, terwijl het leren pas kan beginnen als er sprake is van een goed klimaat in de klas. Op die nadruk op opbrengsten bestaat één uitzondering.
Terwijl het integraal schooltoezicht (IST) door veel critici wordt beschouwd als een ongewenste inmenging van de overheid op het dagelijks schoolleven, vindt Hoogeveen dat de inspectie de juiste accenten legt. De inspecteurs kijken immers bij hun schoolbezoeken ook naar het didactisch handelen en naar het pedagogisch klimaat. Zaken als het creëren van een veilige omgeving of het stimuleren van kinderen worden uitdrukkelijk in de beoordeling van de inspecteurs meegenomen. Die aandacht spoort met de wensen van leerkrachten, zegt Hoogeveen. Zo ontstaat een wat wonderlijke situatie. De inspecteurs krijgen van allerlei organisaties kritiek dat ze een eenvormig model van onderwijs - adaptief - willen opleggen. Maar de leerkrachten zelf zijn juist reuze tevreden dat hen een spiegel wordt voorgehouden op de punten die er, zo vinden zij, werkelijk toe doen: de relatie leerling-leraar. Hoogeveen besluit haar proefschrift dan ook met een warm pleidooi om juist die relatie in het beleid een zwaarder stempel te geven.

Schadelijk
Haaks daarop staat het boek De overheid als bovenmeester van de pedagogen Piet van der Ploeg, Jan Dirk Imelman, Wilna Meijer en Henk Wagenaar. Zij gruwen van Œnaturalistische opvattingen¹ die terugkeren in het adaptieve onderwijs en het studiehuis. ŒHet mensenjong is niet gepredisponeerd tot een eigen ontwikkeling; als kind kun je niet worden wie je bent¹, schrijven de auteurs. Wat hen betreft dient de leerstof centraal te staan. Wie uitgaat van het kind, veronachtzaamt de in hun ogen belangrijkste pedagogische vraag: Wat moet er geleerd worden om mee te kunnen komen in de maatschappij? Omdat reformpedagogen als Montessori, Boeke, Petersen en Pankhurst de zaak omdraaien door van de kinderen uit te gaan, vinden zij deze opvattingen zelfs schadelijk¹.
Het boek kreeg nogal de aandacht omdat een eerdere versie, die was geschreven in opdracht van het procesmanagement voortgezet onderwijs, in een la verdween. Onverstandig van het pmvo, want het werkstuk bevat op zich een hilarische beschrijving van de manier waarop de kerndoelen voor het basisonderwijs en de basisvorming tot stand zijn gekomen. Terecht hekelen de schrijvers de gekte van alle vakgroepen om maar zoveel mogelijk onderwerpen in het schoolprogramma te stoppen en de onderlinge strijd tussen die disciplines. Het is natuurlijk waanzin dat in de kerndoelen wordt vermeld over volleybal/badminton dat leerlingen Œzo spelen dat de bal op gang of hoog wordt gehouden¹. Ook de introductie van Œeducaties¹ (thema¹s waaraan de school aandacht zou moeten besteden zoals de interculturele samenleving, emancipatie of natuur en milieu) wordt genadeloos neergesabeld. ŒDe kritiekloosheid en denkarmoede is onthutsend¹, constateert het kwartet van onderwijskundigen.
Maar na deze trefzekere aanval op het kerndoelencircus ontspoort het boek. Vooral omdat de schrijvers weer een nieuwe manier introduceren waarop de overheid deugdelijke kerndoelen zou moeten samenstellen, zodat de overheid uiteindelijk toch de bovenmeester is die zij zo bestrijden. Maar het boek gaat ook volkomen voorbij aan de opvattingen die in het onderwijs en daarbuiten leven. Want al schrijven zij met grote stelligheid in de inleiding dat het studiehuis van meet af aan omstreden is geweest, een bewijs daarvoor wordt niet geleverd. Het is juist opmerkelijk dat veel van de uitgangspunten van het studiehuis, zoals zelfwerkzaamheid, samenwerken en onderzoekend leren, door veel docenten worden onderschreven. Het is daarom niet zo verwonderlijk dat na alle aandacht voor het Œverdonkeremaande rapport¹, van de opvattingen van de Utrechtse wijsgerig pedagogen niet zo veel meer is vernomen. De aansluiting tussen hun ivorentorendenken en de maatschappij is namelijk een beetje zoek.

Nieuwsgierigheid
Die heftige tegenstelling - gaat het om de leerling of over de leerstof - is natuurlijk goed voor de polemiek en levert leuke stukjes op in kranten en weekbladen, maar blijkt bij het Œgrote publiek¹ helemaal niet zo te spelen. In het proefschrift Opvattingen over onderwijs onderzocht Eddie Denessen wat Nederlanders van de school verwachten. Het is zonder meer het saaiste boek van dit trio, maar maakt wel duidelijk dat het ideologisch debat volledig aan de bevolking voorbijgaat. Het is niet of/of, maar èn/èn, zo blijkt uit het onderzoek onder 1001 Nederlanders. ŒLeerstofgerichte opvattingen over onderwijs zijn niet beter of slechter dan leerlinggerichte opvattingen over onderwijs¹, zegt Denessen in zijn stellingen bij het proefschrift.
De ondervraagden geven een extra accent aan leerlinggericht onderwijs. Ze vinden het belangrijker dat leerlingen leren samenwerken, zelfstandig problemen leren oplossen en dat hun nieuwsgierigheid wordt geprikkeld. Denessen stelt dan ook onomwonden vast dat ontwikkelingen als het studiehuis en adaptief onderwijs op een breed maatschappelijk draagvlak kunnen rekenen. Een opmerkelijk resultaat, gezien de manier waarop deze onderwijsvernieuwingen door critici worden afgeschilderd. De zinloze discussie over leerlinggericht of leerstofgericht leidt volgens Denessen af van een veel groter gevaar. Omdat Nederlanders torenhoge verwachtingen van het onderwijs blijken te hebben - men wil dat onderwijs zowel optimaal presteert als het gaat om de opbrengst en ook uitstekend omgaat met het begeleiden van leerlingen - zal het moeilijk worden om aan al deze wensen te voldoen.

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.