• blad nr 8
  • 18-4-2015
  • auteur J. Poortvliet 
  • Redactioneel

Bill Banning over de drijfveren van leraren  

‘Ze gooien hun hebben en houden erin’

Volgens theoloog en fulltime docent Bill Banning worden leraren geroepen tot het vak. Hoogdravend? ‘Uit mijn onderzoek blijkt dat leraren een diepe, intense betrokkenheid hebben bij leerlingen.’

In hoog tempo beent Bill Banning door de gangen van zijn school. Trots showt hij het lokaal waarin hij zijn lessen levensbeschouwing en godsdienst geeft. Aan de muur: ingelijste foto's van overleden leerlingen en docenten. Ook buiten Bannings lokaal, bij een jaren zeventig zitkuil, prijken de namen van de personen die er niet meer zijn. Banning: “We hebben hier helaas veel met verdriet te maken gehad.” In die zitkuil wordt geluncht en gepauzeerd, maar een paar weken geleden nog zat Bannings er met drie leerlingen die onlangs een vader of moeder verloren. Samen te huilen. Een passerende collega beet hem later toe: ‘Moet je ze nou zo opfokken? Al dat gesnotter.'
De opmerking is tekenend voor het dilemma waar Banning zich inmiddels meer dan tien jaar mee bezighoudt. Waar gaat onderwijs over? Gaat het over didactiek, het overbrengen van kennis? Of gaat het om contact? Volgens Banning raakt dat tweede onderwerp, ‘de wezenlijke relatie tussen leerkracht en leerling’, ondergesneeuwd in een veld dat hamert op scores, cijfers en resultaten. Hij is daarom op missie; wil meer aandacht voor de intrinsieke motivatie voor het beroep. Banning: “Uit mijn onderzoek blijkt overduidelijk dat leraren een diepe, intense betrokkenheid hebben bij leerlingen. Ze gooien hun hele hebben en houden erin, en zijn vanuit hun eigen ervaringen gevoelig voor wat leerlingen meemaken en doormaken.”
Autobiografisch
Al in 2007 publiceert Banning het boek ‘Onderwijsdier in hart en nieren’, een autobiografische zoektocht naar zijn ontwikkeling als leraar. Naar aanleiding daarvan mocht hij komen praten bij de Onderwijsraad. “Men zei: ‘Interessant idee, meneer Banning, als u daar nou eens op ging promoveren.’ En daarmee was het gesprek afgedaan.” Onderwijsbeleidsmensen vormen over het algemeen een community van gepromoveerde mensen, aldus Banning: “Dat vind ik volkomen legitiem. Tegelijk had ik ook wel eens het idee dat het goed uitkwam om het gesprek op die manier op een dood spoor te zetten. Nou ben ik naast praktisch ook nogal theoretisch aangelegd. Dan ga ik toch promoveren?”
Met de verdediging van zijn proefschrift ‘Wat boeit de leraar?’ op 22 april in Tilburg, komt een langgekoesterde droom uit. Eentje die Banning tot stand bracht naast een fulltime baan op het Brabantse d’Oultremontcollege, plus het ‘voor m’n plezier’ verzorgen van gastlessen in het basisonderwijs. Emeritus hoogleraar Luc Stevens is één van zijn beoordelaars, de Amerikaan Parker Palmer, ‘de eerste die autobiografisch onderzoek deed naar zijn leraarschap’, een inspirator. Banning nam voor zijn studie bij 18 leraren een biografisch onderzoek af. Hij legde 210 docenten een enquête voor met open vragen over hun beroepskeuze, ontwikkeling en roeping. Want waar de leraren termen gebruiken als 'gedrevenheid', 'van binnenuit' of ‘een ideaal' om hun motivatie voor het vak te beschrijven, besloot Banning deze onder de term ‘roeping’ te scharen. Een beladen begrip. “Ja, ik weet dat het een besmet woord is. In religieus verband is het vaak gebruikt om mensen te manipuleren meer te doen dan wenselijk is.
In de zorgsector zijn ze dolblij dat ze van het woord af zijn, dat ze professionals zijn geworden.”
Maar met die professionalisering, schetst Banning, kwamen de targets, de externe beoordelingscriteria, de prestatie-indicatoren. Ook in het onderwijs. “De sector staat op een kruispunt. Kiezen we voor een ontwikkeling waarbij de persoon steeds meer wordt verwaarloosd en het steeds meer gaat om getallen? Of kiezen we voor een onderwijs waarbij de zingeving van alle betrokkenen centraal staat.” Volgens Banning is de term roeping ‘te rijk’ om het kind met het badwater weg te gooien. “Mits je eerst heel duidelijk maakt wat je er níet mee bedoelt, kan roeping een stormram zijn. Onderwijs zit net als andere sociale instellingen -zorg, politie, jeugdhulpverlening- gevangen in een functionalistische manier van werken. Een nieuwe didactiek, een nieuw computerlokaal: het is belangrijk, maar het is vooral de buitenkant. Men ziet onderwijs als investering in de maatschappij en daarmee dient het een extern economisch doel. Een ander extern doel is het oplossen van allerlei maatschappelijke problemen. Wie dat suggereert maakt een denkfout. Want onderwijs bevindt zich evengoed in diezelfde maatschappij, in die maatschappelijke problemen. De instrumentele rationaliteit, waarbij onderwijs als middel wordt gezien en niet als doel op zich, is de bottleneck. Daar lopen de meeste leraren tegenop.”

Deftig
Als Banning eenmaal op stoom is, blijft hij gaan. Een verbaal kanon met een deftig woordgebruik: ‘psychodynamiek’, ‘innerlijk ethos’, en ‘onderwijsdiscours’. “Hoe ik hier nu praat, zo manifesteer ik me niet in de docentenkamer. Daar houd ik me op de vlakte. Maar voor mijn onderzoek wilde ik tot op het bot uitgezocht hebben wat leraren drijft. Wat beleven zij feitelijk? Wat hebben ze werkelijk te vertellen? Als dat een heel oppervlakkig verhaal was geweest, prima. Maar de facto kwamen er hele diepe verhalen uit.”
Terug naar roeping. Banning: “Roeping kan een symboolwoord zijn voor iets heel specifieks van het leraarschap: het je diep geraakt dan wel aangesproken weten door leerlingen en van daaruit iets voor hen willen betekenen. Dat heeft met de binnenkant van het onderwijs, met pedagogiek te maken. Eén van de respondenten zegt: ‘Je moet werkelijk contact hebben, wil je ook maar iets over kunnen brengen.’ Dat is een soort grond-intuïtie waar vanuit leraren werken, waar we het te weinig over hebben. Als je op een school vraagt naar het pedagogische aspect, zegt men meestal: ‘Je moet een beetje aardig zijn voor de kinderen.’ Nu zal ik de laatste zijn om te zeggen dat je onaardig moet zijn tegen kinderen, maar het pedagogische vraagt wel even heel wat meer en heel wat anders dan alleen aardig zijn.”
Ter illustratie schuift hij het gedrukte testexemplaar van zijn proefschrift naar de andere kant van de tafel. “Ik heb dit net nog geoefend met leerlingen in de aula. Het gaat om het begrip lesgeven. Sommige werkwoorden hebben een meewerkend voorwerp nodig, lesgeven is daar één van. Ik kan dit boek alleen aan jou géven, als jij het wilt ontvangen. Als jij weigert, houdt het op. Ja, dan kan ik het in je schoot werpen, of door je strot duwen, maar dat is iets anders dan geven. Met lesgeven doet de leraar een beroep op de fundamentele vrijheid van de leerling. Hij of zij kan ook nee zeggen. Dat maakt het zo kwetsbaar.”
Ook die docent die hem zo rottig aansprak in de zitkuil, voelt zich volgens Banning ‘geroepen’ voor het leraarschap. “Ik durf te wedden dat hij alleen nog geen verbinding weet te leggen met de diepere gevoelslagen in hemzelf.” Volgens Banning loopt dat parallel met de onderwijssector die zich geen raad weet met wat hij ‘de psychische werkelijkheid’ van leerlingen noemt. “Zeker de pubers hier schrééuwen om zingeving. En wij geven ze stenen voor brood. Want zingeving, of betekenisgeving, komt nauwelijks ter sprake. Al die nieuwe examennormen: ze zijn op zichzelf niet verkeerd, maar de leraar wordt daarbij een soort techneut die er flink aan rammelt en trekt om het eindexamen er doorheen te jassen. Als dat lukt is daarmee de kwantitatieve werkelijkheid afgedekt. Maar de echte menselijke werkelijkheid, dat we met jonge mensen te maken hebben die zoeken naar zin, die soms twijfelen aan de zin van het bestaan, daar gaan we aan voorbij.”

Hobby
Verrassend is dat Banning, die zich joviaal en leerlingen high-five-end door het schoolgebouw beweegt, zijn onderzoek tot nu toe grotendeels voor zichzelf heeft gehouden. Directe collega’s weten nauwelijks iets van wat hij schertsend zijn ‘hobby’ noemt. “Sommigen zijn wel geïnteresseerd, die vertel ik wel eens wat, of geef ik een artikeltje. Maar over het algemeen ben ik daar terughoudend in. Niet uit gene -daar heb ik niet zo’n last van- maar gewoon: de een verzamelt postzegels, of knutselt aan motoren, de ander heeft een moestuin. Ik heb dit.”
Maar wat wil hij dan wil bereiken met zijn promotie? Onderdeel worden van de community van beleidsmakers, een springplank om uit de klas weg te komen? “Absoluut niet. Integendeel. Als dat zo zou lopen, zou ik de klas onvoorstelbaar missen.” Wel wil Banning een bijdrage leveren aan het debat door de verhalen van collega’s naar een wetenschappelijk platform te tillen. “Heel veel leraren zijn onbewust bekwaam. Ze staan er niet bij stil wat alle factoren zijn die maken dat zij pedagogisch sterk zijn. Dat maakt ze beleidsmatig kwetsbaar. Mijn proefschrift kan hen helpen meer bewust bekwaam te worden. Het boek is een spiegel voor de doorsnee leraar.”

Dit bericht delen:

© 2024 Onderwijsblad. Alle rechten voorbehouden
Het auteursrecht op de artikelen in dit archief berust bij het Onderwijsblad, columnisten of freelance-medewerkers. Het citeren van delen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Volledige overname, herplaatsing of opname in andere publicaties is slechts toegestaan na overleg met de hoofdredacteur via onderwijsblad@aob.nl Indien het gaat om artikelen van freelancers zal hiervoor een bedrag in rekening worden gebracht.