- blad nr 19
- 30-11-2013
- auteur R. Sikkes
- Redactioneel
Verhalen van volle klassen
Leerlingen komen aandacht tekort
Er werd druk gereageerd op de oproep van de AOb om verhalen van volle klassen op te sturen. Sommigen lieten het bij een melding van de aantallen, anderen stuurden uitgebreid hun ervaringen op. Die worden op veler verzoek geanonimiseerd (‘ik heb al genoeg bonje met de directie’) en aangeboden aan de Tweede Kamer. Eén ding is duidelijk: volle klassen frustreren de onderwijskwaliteit.
‘Zelfs in leuke klassen is het te veel. De pure aanwezigheid van zoveel personen in één lokaal en het voortdurend met al deze personen moeten communiceren maakt dat ik al na vijf uur lesgeven doodmoe ben. Ik merk onmiddellijk het verschil als ik een kleine klas van “maar” 28 leerlingen heb.’ (docent voortgezet onderwijs, klassen 29 en 31)
‘Voor mij als leerkracht betekent dit een dagelijkse bron van frustratie. Ik kan de kinderen niet de zorg en aandacht bieden waar ze recht op hebben en kom zelf uitgeblust thuis na een werkdag.’ (kleuterjuf in klas groeiend van 27 naar 39)
‘Wat me ook verontrust is het feit dat er studenten afhaken die niet kunnen functioneren in een grote groep. Ik kan ze geen extra aandacht geven. Er zijn studenten gestopt, waarvan ik 100 procent zeker weet, dat als ik meer aandacht had gehad voor ze, dat ze wel hun diploma hadden behaald.’ (docent mbo verzorging en verpleging, klassen van 30)
Kleuters
Een flink aantal inzendingen kwam uit het kleuteronderwijs. Daar beginnen leerkrachten nog wel met een redelijke beschaafde klas, maar door de instroom van verse vierjarigen loopt dat snel op. Zodat er aan het einde van het jaar eigenlijk niet meer te werken valt.
‘Er zitten dagen bij dat je het gewoon even niet meer ziet zitten, als een kleuter een natte broek heeft, of ziek, zwak en misselijk is en je verschoont deze kinderen dan zitten er heeel veeeel kinderen op de juf te wachten en roepen allemaal juf…juf…. En ook al werk je met een kleine kring dan zijn het nog veel kleuters die allemaal een beurt willen hebben, en is de afleiding wel heel erg groot met zoveel kinderen om je heen die aan het spelen zijn, en soms toch even hulp nodig hebben.’ (leraar basisonderwijs, gestart met 29 leerlingen, groeit naar tenminste 39)
Wat deze juf betreft mag er gewoon een maximum komen van 25. Ondertussen mailden directeuren dat ze worstelen met de groepsindeling. Houd ik de kleuterklassen klein, wat doe ik in de bovenbouw, of leg ik aandacht bij groep 3?
‘Op de ene school maken we een derde kleutergroep per januari 2014, maar dat wordt mogelijk gemaakt door het samenvoegen van twee groepen 6, die daardoor 33 kinderen bevat. Op de andere school is nog geen oplossing. Als we twee groepen 7 samenvoegen wordt dat een groep van 37 kinderen!’
Dilemma
Verdelingsdilemma’s zijn er ook in het voortgezet onderwijs. Want daar zijn volgens directies meer sturingsmogelijkheden. Vollere klassen, of meer lessen per docent. U kiest maar.
‘Aan ons is vorig jaar de keuze voorgelegd óf klassen groter óf een verkleining van de factor voorbereidingstijd. Wij vonden het niet gewenst dat de klassen – met name in het vmbo – groter worden dan 30 leerlingen. Dan sta je bijvoorbeeld als docent techniek alleen in een ruimte met 30 leerlingen, gereedschappen en machines. Dat komt veiligheid en kwaliteit niet ten goede. Dus de docenten leveren in om klassen met meer dan 30 leerlingen te voorkomen. De docenten van een andere afdeling oordeelden anders. In sector 3 wordt de factor voorbereidingstijd gehandhaafd, maar daar komen nu klassen met meer dan 30 leerlingen voor.’ (docent voortgezet onderwijs)
Ondertussen wordt voor beide groepen wel de werkdruk groter. Of vollere klassen, of minder voorbereidingstijd. Ondertussen lijdt het onderwijs eronder. Want er wordt veel gevraagd van het onderwijs. Betere prestaties bij taal en rekenen, meer aandacht voor excellente leerlingen, opvang van kinderen die extra zorg nodig hebben. Maar, vragen leerkrachten zich massaal af, hoe kunnen wij in vredesnaam in overvolle klassen gedifferentieerd lesgeven?
‘Wat ik moeilijk te verteren vind, is dat ik een aantal kinderen tekort doe. Mijn lessen zijn drie kwartier. Ik heb klassen van 29 leerlingen met tig lwoo-leerlingen erin, adhd, kinderen met PDD-NOS of een andere vorm van autisme, kinderen met dyslexie, kinderen van ouders die scheiden (je wilt een luisterend oor bieden), kinderen die een uitermate moeilijke thuissituatie hebben, en nog een aantal kinderen die er door alle voornoemde problematieken bij “inschieten” omdat zij geen problemen hebben.’ (docent Duits vmbo, klassen 28 of meer)
‘Ik draaf de hele dag, zonder het gevoel te hebben iets écht goed te kunnen doen. Ik draai weken van 36 uur (ik heb een halve baan), de vakanties gaan meer dan de helft op aan extra werk en ’s avonds ben ik bekaf. De inspectie vraagt, naar hun laatste bezoek, dat ik beide groepen op drie niveaus lesgeef, de zwakke leerlingen op maat extra instructie geef en de goede leerlingen laat excelleren.’ (leraar basisonderwijs, combinatiegroep 4/5 van 30 leerlingen)
Intimidatie
Met enige schroom melden zich ook een aantal inzenders uit het speciaal onderwijs. Heeft er nog iemand voor hun kleine klasjes? Nou ja, klein, dat zijn ze allang niet meer. Steevast melden ze dat ze met 8 of 10 begonnen, maar nu richting 12 of 14 gaan.
‘Toen ik begon werd er gezegd dat het streven 8 leerlingen per klas was met een uitloop tot 10. Nu, nog geen vier jaar verder, hebben wij 12 tot 14 leerlingen in één veel te kleine klas. Het zijn leerlingen met behoorlijke gedragsproblemen. Wij hebben dagelijks te maken met intimidatie en vechtpartijen. En we hebben het hier over grote, stoere pubers. Geloof het of niet maar 14 in een klas zoals bij ons, is gekkenwerk.’ (docent voortgezet speciaal onderwijs)
En dan zijn er nog de ongemakken. Te kleine lokalen. Te weinig practicumplekken voor zoveel leerlingen. Het CO2-gehalte stijgt, de veiligheid is in het geding, of het is slepen met meubilair.
‘Heb dit schooljaar voor de zoveelste maal havo/atheneum derde jaar scheikunde met ruim 33 leerlingen. Er zijn maar 24 practicumplaatsen in het lokaal. De veiligheid is zo wel erg in het geding. Benieuwd hoe de arbodiensten hierover denken.’ (docent scheikunde vo, 33 leerlingen)
‘Elke les leen ik mijn eigen bureaustoel uit, omdat er te weinig plaatsen zijn. Dit is pas onderwijs op maat!’ (docent klassieke culturele vorming, klas van 32)
Sommigen worden zelfs ziek van de volle klassen en de werkdruk die dat met zich meebrengt. Is dat nou de kosteneffectief?
‘Als je de kosten van alle burn-outs in mijn domein optelt, waren we met kleinere klassen net zo duur uit geweest. En hadden docenten en studenten veel prettiger gewerkt.’ (docent mbo)
{kader 1}
De trend: klassen worden écht groter
Je kan er lang en kort over twisten, maar de klassen in basis-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs zijn sinds 2009 groter geworden. Dat blijkt uit de leerling-leraarratio, uiteindelijk het enige goed vergelijkbare cijfer door de jaren heen.
Dat is niet hetzelfde als de klassengrootte omdat het alle leerlingen door de aanwezige leraren deelt, dus ook intern begeleiders, docenten met taakuren voor mentorwerk of die naast hun lessen een team managen. De gemiddelde groepsgrootte ligt stukken hoger dan deze ratio.
Van het basisonderwijs kunnen we op basis van de AOb-enquête nog met behoorlijke zekerheid zeggen dat XL-klassen van meer dan 28 leerlingen een normaal verschijnsel zijn geworden. Wat we ook weten is dat het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs toeneemt, terwijl er ook in 2013 weer minder mensen werken. Meer doen, met minder mensen. Het gevolg is onvermijdelijk: grotere klassen.
In het mbo is het beeld diffuser. De leerling-leraarratio neemt hard toe, wat deels toe te schrijven is aan het schrappen van docentenbanen en het aanstellen van meer instructeurs. Maar los daarvan daalt het aantal personeelsleden ten opzichte van het aantal leerlingen, dus ook daar: vollere klassen.
{grafic, geen tabel maar grafiekje}
Leerling-leraarratio omhoog sinds 2009
2007 2008 2009 2010 2011 2012
Bao 17,9 18 17,6 17,8 18,5 18,8
Vo 14,4 14,3 14,0 14,4 14,8 15,3
bve 21,3 21,6 22,0 22,8 22,9 23,5
Bron: OCW Trends in beeld, DUO, OCW Kamerbrief 15 november 2012
{kader 2}
De politiek: worsteling met klassengrootte
Kan er geen maximum klassengrootte komen? Dat vroeg het VVD-Kamerlid Neelie Kroes in 1976 aan toenmalig minister Jos van Kemenade. Op de agenda stond de nota De groepsgrootte in het onderwijs van een jaar eerder. Kleinere klassen waren hard nodig, vond Van Kemenade ‘voor grotere individualisering van het onderwijs. Het accent kan hierdoor op het leren en minder op het onderwijzen worden gelegd’. Bovendien vroeg een veranderende leerlingpopulatie (meer allochtonen) en het afremmen van de groei van het buitengewoon (speciaal) onderwijs om kleinere groepen.
Dat klinkt heel herkenbaar en dat is de discussie over de omvang van klassen altijd gebleven. Wil het Nederlands onderwijs een kwaliteitsslag maken, dan moeten de klassen kleiner. Van Kemenade wilde dat doen door de basisscholen ruimer te financieren, waardoor het maximum in de bekostiging van 32 naar 30 kon en het gemiddelde van 29 naar 27. Maar de VVD hield in de finale vast aan een maximum. ‘Want anders kan het toch regelmatig voorkomen, dat 40 en meer leerlingen in het kleuter- en lager onderwijs in één klas of groep zitten’, luidde de motie van VVD-Kamerlid Albert-Jan Evenhuis.
Zulke normen bestonden er soms wel, vooral als het ging om het beroepsonderwijs. In het landbouwonderwijs ging het zelfs om harde maxima: bij 28 kon worden gesplitst. Bij techniek en lassen zelfs maximaal 12. Die groepsgrootteverlaging is er toen niet gekomen.
De eerstvolgende nota over groepsgrootte was een ‘heroverweging’ van het kabinet-Van Agt dat in 1977 aantrad. Een economische crisis barstte los. En zo’n heroverweging betekent: bezuinigen. En dat gebeurde in de jaren daarna in alle onderwijssectoren. De groepsgrootteverlaging in het basisonderwijs ging niet door, in het voortgezet onderwijs werden maatregelen genomen die indirect voor vollere klassen zorgden of voor meer lesuren per week voor docenten.
Aan het begin van de jaren negentig worstelde de politiek met de erfenis van onderwijsbezuinigingen van alle kabinetten-Van Agt en -Lubbers. Grote werkloosheid onder jonge docenten vroeg daarnaast ook om een oplossing. Tel daarbij op dat opnieuw werd geprobeerd de groei van het speciaal onderwijs af te remmen met het programma ‘Weer samen naar school’. De roep om klassenverkleining zwol aan.
Zeker nadat de commissie-Van Eijndhoven in 1996 met een advies daarover kwam op basis van Amerikaans en eigen onderzoek. Volgens de commissie zou gericht investeren in klassenverkleining in de onderbouw van het basisonderwijs – waar de basis van het leren wordt gelegd – een kwalitatieve sprong voorwaarts betekenen. Het voorstel was maximaal 25 leerlingen in de onderbouw en 34 in de bovenbouw. Gemiddeld zou dat uitkomen op 20 in de onderbouw en 28 in de bovenbouw.
De Tweede Kamer omarmde het voorstel. Er kwam een motie om ‘de maximale klassengrootte in de onderbouw van het basisonderwijs aanzienlijk terug te brengen’. Met 1 miljard gulden werd het plan ingevoerd. En verrommeld. Scholen mochten het geld later ook gebruiken voor de bovenbouw. En met de lumpsum voor van alles en nog wat. Wel daalde de gemiddelde groepsgrootte iets. Tot 2009, om daarna, bij weer een nieuwe crisis, gelijk weer flink op te lopen.
{kader 3}
De wetenschap: kleinere klassen werken wel
Kleine klassen hebben geen effect op de leerprestaties. Kleine klassen hebben wel effect op de leerprestaties. Wie bij onderwijswetenschappers te rade gaat, komt beide uitkomsten tegen. Sinds economen zich met onderwijsonderzoek bemoeien is klassenverkleining helemaal passé. Mocht het werken, dan is het ongelofelijk duur. Het is volgens onderwijseconomen beter om te investeren in bijvoorbeeld scholing van leerkrachten.
Zo simpel ligt het niet. Een oud Amerikaanse STAR-onderzoek (1986) heeft laten zien dat klassenverkleining in de onderbouw nog positief doorwerkt in de lonen. Maar er is ook weer nieuw bewijs in het onderzoek Long-term effects of class size uit Zweden (2011). Al in 1962 werd in Zweden besloten tot een maximum groepsgrootte van 25 leerlingen in de onderbouw en 30 in de bovenbouw. Zodra er in een klas 31 leerlingen zaten, moest die gesplitst worden. Zo konden grote en kleine klassen vergeleken worden, en wat blijkt: leerlingen uit kleine klassen gaan later beter verdienen en dus meer belasting betalen. Het ‘terugverdieneffect’ voor de overheid kan oplopen tot 20 procent. Klassenverkleining in de onderbouw van het basisonderwijs is een goudmijn.
Onderzoek naar de effecten van klassengrootte in het voortgezet onderwijs zijn helaas vrij zeldzaam. Ook hebben de onderzoekers een blinde vlek voor andere effecten dan de prestaties van de leerlingen. Waarom kijken ze niet naar werkdruk? Ziekteverzuim? Burn-out? Want uit alle verhalen van leraren wordt duidelijk dat ze gesloopt worden door volle klassen en op alle niveaus niet die aandacht kunnen geven die hun leerlingen verdienen. Zou niet ook in het voortgezet onderwijs en het mbo meer uitval kunnen worden voorkomen met meer aandacht? Een vraag die het waard is om te onderzoeken.